1. Mimi *nina* kusoma kitabu (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘ik ben aan het’).
2. Wewe *una* kula chakula sasa (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘jij bent aan het’).
3. Yeye *ana* kucheza mpira (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘hij/zij is aan het’).
4. Sisi *tuna* kufundisha darasani (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘wij zijn aan het’).
5. Ninyi *mna* kuandika barua (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘jullie zijn aan het’).
6. Wao *wana* kuimba wimbo (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zij zijn aan het’).
7. Baba *ana* kufanya kazi sasa (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘hij is aan het’).
8. Mama *ana* kupika chakula (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zij is aan het’).
9. Mwalimu *ana* kuelezea somo (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘hij/zij is aan het’).
10. Watoto *wana* kucheza bustani (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zij zijn aan het’).

1. Mimi *nili* kwenda sokoni jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘ik ging’).
2. Wewe *ulili* kula chakula jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘jij at’).
3. Yeye *alikuwa* na furaha jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘hij/zij was’).
4. Sisi *tulikuwa* tukicheza jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘wij waren’).
5. Ninyi *mlikuwa* nyumbani jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘jullie waren’).
6. Wao *walikuwa* wakisoma kitabu jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘zij waren’).
7. Baba *alifanya* kazi jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘hij deed’).
8. Mama *alipika* chakula jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘zij kookte’).
9. Mwalimu *alielezea* somo jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘hij/zij legde uit’).
10. Watoto *walicheza* mpira jana (gebruik het hulpwerkwoord voor verleden tijd ‘zij speelden’).