Hulpwerkwoordenoefeningen: Tegenwoordige tijd met “byť” (zijn)
2. Ty *si* doma. (Hint: Gebruik “byť” voor “jij” in de tegenwoordige tijd.)
3. On *je* unavený. (Hint: Hij is moe; gebruik de derde persoon enkelvoud van “byť”.)
4. My *sme* šťastní. (Hint: Wij zijn blij; gebruik de juiste vorm voor “wij”.)
5. Vy *ste* pripravení. (Hint: Jullie zijn klaar; gebruik de juiste vorm voor “jullie”.)
6. Oni *sú* učitelia. (Hint: Zij zijn leraren; gebruik de juiste vorm voor “zij” meervoud.)
7. Ona *je* moja sestra. (Hint: Zij is mijn zus; gebruik de vrouwelijke vorm in derde persoon enkelvoud.)
8. Ty a ja *sme* kamaráti. (Hint: “Jij en ik zijn vrienden”; gebruik de juiste vorm voor “wij”.)
9. On *je* veľmi múdry. (Hint: Hij is heel slim; gebruik derde persoon enkelvoud.)
10. My *sme* v škole. (Hint: Wij zijn op school; tegenwoordige tijd van “zijn”.)
Hulpwerkwoordenoefeningen: Verleden tijd met “mať” (hebben) als hulpwerkwoord
2. Ty *si mal* veľa práce. (Hint: Jij had veel werk; verleden tijd van “mať” voor “jij” mannelijk.)
3. Ona *bola mala* radosť. (Hint: Zij had vreugde; vrouwelijke vorm van verleden tijd van “mať”.)
4. My *sme mali* veľa zábavy. (Hint: Wij hadden veel plezier; verleden tijd meervoud.)
5. Vy *ste mali* dobrú skúsenosť. (Hint: Jullie hadden een goede ervaring; verleden tijd.)
6. Oni *mali* veľa otázok. (Hint: Zij hadden veel vragen; verleden tijd meervoud.)
7. Ja *som mala* knihu. (Hint: Ik had een boek; vrouwelijke vorm verleden tijd.)
8. Ty *si mala* pekný sen. (Hint: Jij had een mooie droom; vrouwelijke vorm verleden tijd.)
9. Ona *bola mala* veľa práce. (Hint: Zij had veel werk; vrouwelijke vorm verleden tijd.)
10. My *sme mali* stretnutie včera. (Hint: Wij hadden gisteren een vergadering; verleden tijd meervoud.)