Hulpwerkwoordenoefeningen: Tegenwoordige tijd met ‘zijn’ (بودن)
2. Jij *bent* hier. (Vorm van ‘zijn’ passend bij ‘jij’)
3. Hij *is* thuis. (Vorm van ‘zijn’ voor derde persoon enkelvoud)
4. Wij *zijn* vrienden. (Meervoudsvorm van ‘zijn’)
5. Jullie *zijn* op tijd. (Gebruik het hulpwerkwoord voor meervoud ‘jullie’)
6. Zij *zijn* blij. (Meervoudsvorm van ‘zijn’ voor ‘zij’)
7. De man *is* groot. (Vorm van ‘zijn’ voor een enkelvoudig onderwerp)
8. De vrouwen *zijn* moe. (Gebruik van ‘zijn’ bij meervoud)
9. Het kind *is* jong. (Gebruik van ‘zijn’ bij een enkelvoudig onderwerp)
10. De leraar *is* streng. (Vorm van ‘zijn’ in de derde persoon)
Hulpwerkwoordenoefeningen: Toekomende tijd met ‘zullen’ (خواستن als hulpwerkwoord)
2. Jij *zult* komen. (Toekomende tijdsvorm van ‘zullen’ bij ‘jij’)
3. Zij *zal* studeren. (Toekomende tijd voor derde persoon enkelvoud)
4. Wij *zullen* eten. (Toekomende tijdsvorm voor meervoud)
5. Jullie *zullen* werken. (Gebruik ‘zullen’ voor meervoud ‘jullie’)
6. Zij *zullen* reizen. (Toekomende tijd voor derde persoon meervoud)
7. De man *zal* spreken. (Toekomende tijdsvorm voor enkelvoud)
8. De vrouwen *zullen* dansen. (Toekomende tijd voor meervoud)
9. Het kind *zal* slapen. (Toekomende tijdsvorm voor enkelvoud)
10. De leraar *zal* uitleggen. (Toekomende tijd in de derde persoon)