Oefening 1: Gebruik van het hulpwerkwoord ‘sedang’ (aan het – nu bezig zijn)
2. Wij *sedang* eten (gebruik dit om te zeggen dat iets nu gebeurt).
3. Jij *sedang* werken (gebruik ‘sedang’ om de tegenwoordige tijd aan te duiden).
4. Zij *sedang* slapen (geeft een actie aan die op dit moment gebeurt).
5. De kinderen *sedang* spelen (hulpwerkwoord voor lopende handeling).
6. Ik *sedang* schrijven (gebruikt om een handeling in uitvoering aan te geven).
7. Jullie *sedang* leren (hulpwerkwoord voor nu bezig zijn).
8. De hond *sedang* rennen (geeft aan dat de actie nu gebeurt).
9. Mijn moeder *sedang* koken (gebruik ‘sedang’ voor lopende acties).
10. De leraar *sedang* uitleggen (aanduiding van een handeling die nu plaatsvindt).
Oefening 2: Gebruik van het hulpwerkwoord ‘akan’ (toekomende tijd – zal gaan)
2. Jij *akan* studeren morgen (gebruik ‘akan’ voor iets wat gaat gebeuren).
3. Wij *akan* een film kijken (hulpwerkwoord voor toekomstige tijd).
4. Zij *akan* reizen volgend jaar (geeft een plan of intentie aan).
5. Hij *akan* helpen later (gebruik ‘akan’ om toekomst uit te drukken).
6. Jullie *akan* eten om zes uur (toekomstige actie aangeven met ‘akan’).
7. De kinderen *akan* spelen in het park (toekomstige gebeurtenis).
8. Mijn vader *akan* werken morgen (gebruik ‘akan’ bij plannen).
9. De leraar *akan* uitleggen volgende week (toekomstige handeling).
10. Ik *akan* bellen na het werk (geeft een toekomstige actie aan).