1. तो *खादतो आहे* (hij eet nu; let op het werkwoord ‘eten’ in de progressieve vorm).
2. ती *वाचत आहे* (zij leest nu; let op het werkwoord ‘lezen’ in de progressieve vorm).
3. आम्ही *खेळत आहोत* (wij spelen nu; let op het werkwoord ‘spelen’ in de progressieve vorm).
4. तू *शिकत आहेस* (jij leert nu; let op het werkwoord ‘leren’ in de progressieve vorm).
5. मी *लिहित आहे* (ik schrijf nu; let op het werkwoord ‘schrijven’ in de progressieve vorm).
6. ते *धावत आहेत* (zij rennen nu; let op het werkwoord ‘rennen’ in de progressieve vorm).
7. तो *बसतो आहे* (hij zit nu; let op het werkwoord ‘zitten’ in de progressieve vorm).
8. ती *ऐकत आहे* (zij luistert nu; let op het werkwoord ‘luisteren’ in de progressieve vorm).
9. आपण *बोलत आहोत* (wij spreken nu; let op het werkwoord ‘spreken’ in de progressieve vorm).
10. तुम्ही *पिण्यात आहात* (jullie drinken nu; let op het werkwoord ‘drinken’ in de progressieve vorm).

1. तो *झोपत आहे* (hij slaapt nu; let op het werkwoord ‘slapen’ in progressieve vorm).
2. ती *हसत आहे* (zij lacht nu; let op het werkwoord ‘lachen’ in progressieve vorm).
3. आम्ही *खिडकी उघडत आहोत* (wij openen nu het raam; let op het werkwoord ‘openen’ in progressieve vorm).
4. तू *गाणं गात आहेस* (jij zingt nu een lied; let op het werkwoord ‘zingen’ in progressieve vorm).
5. मी *चित्र काढत आहे* (ik teken nu een tekening; let op het werkwoord ’tekenen’ in progressieve vorm).
6. ते *पाहत आहेत* (zij kijken nu; let op het werkwoord ‘kijken’ in progressieve vorm).
7. तो *धुत आहे* (hij wast nu; let op het werkwoord ‘wassen’ in progressieve vorm).
8. ती *शिजवत आहे* (zij kookt nu; let op het werkwoord ‘koken’ in progressieve vorm).
9. आपण *शिक्षण घेत आहोत* (wij volgen nu onderwijs; let op het werkwoord ‘onderwijs volgen’ in progressieve vorm).
10. तुम्ही *फोटो काढत आहात* (jullie maken nu een foto; let op het werkwoord ‘foto maken’ in progressieve vorm).