Oefening 1: Tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden
2. Wij *nadrusu* Arabisch op school. (Vervoeg het werkwoord ‘studeren’ in de tegenwoordige tijd voor ‘wij’)
3. Jij (mannelijk) *taakul* fruit in de ochtend. (Vervoeg het werkwoord ‘eten’ in de tegenwoordige tijd voor ‘jij’ mannelijk)
4. Zij (meervoud) *yashrabna* water na het sporten. (Vervoeg het werkwoord ‘drinken’ in de tegenwoordige tijd voor ‘zij’ meervoud)
5. Ik *adrusu* grammatica elke avond. (Vervoeg het werkwoord ‘studeren’ in de tegenwoordige tijd voor ‘ik’)
6. Jij (vrouwelijk) *taktubi* brieven aan haar vrienden. (Vervoeg het werkwoord ‘schrijven’ in de tegenwoordige tijd voor ‘jij’ vrouwelijk)
7. Hij *yasma’u* muziek in zijn vrije tijd. (Vervoeg het werkwoord ‘luisteren’ in de tegenwoordige tijd voor ‘hij’)
8. Wij *naktubu* samen een verhaal. (Vervoeg het werkwoord ‘schrijven’ in de tegenwoordige tijd voor ‘wij’)
9. Zij (vrouwelijk) *taakulna* ontbijt elke ochtend. (Vervoeg het werkwoord ‘eten’ in de tegenwoordige tijd voor ‘zij’ vrouwelijk meervoud)
10. Jij (mannelijk) *tadrusu* Arabisch elke dag. (Vervoeg het werkwoord ‘studeren’ in de tegenwoordige tijd voor ‘jij’ mannelijk)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd met onregelmatige werkwoorden
2. Jij (vrouwelijk) *tashhad* de film met interesse. (Vervoeg het werkwoord ‘kijken’ in de tegenwoordige tijd voor ‘jij’ vrouwelijk)
3. Wij *nashhad* samen het nieuws elke avond. (Vervoeg het werkwoord ‘kijken’ in de tegenwoordige tijd voor ‘wij’)
4. Ik *ashhad* het probleem duidelijk. (Vervoeg het werkwoord ‘zien’ in de tegenwoordige tijd voor ‘ik’)
5. Zij (meervoud) *yashhiduna* de gebeurtenis op het festival. (Vervoeg het werkwoord ‘bijwonen’ in de tegenwoordige tijd voor ‘zij’ meervoud)
6. Jij (mannelijk) *tashhid* het examen binnenkort. (Vervoeg het werkwoord ‘afleggen’ in de tegenwoordige tijd voor ‘jij’ mannelijk)
7. Zij (vrouwelijk) *tashhidna* de presentatie samen. (Vervoeg het werkwoord ‘bijwonen’ in de tegenwoordige tijd voor ‘zij’ vrouwelijk meervoud)
8. Wij *nashhid* de verandering in het weer. (Vervoeg het werkwoord ‘zien’ in de tegenwoordige tijd voor ‘wij’)
9. Hij *yashhid* zijn familie elke week. (Vervoeg het werkwoord ‘bezoeken’ in de tegenwoordige tijd voor ‘hij’)
10. Ik *ashhid* de situatie met eigen ogen. (Vervoeg het werkwoord ‘zien’ in de tegenwoordige tijd voor ‘ik’)