Oefening 1: Tegenwoordige tijd in het Tsjechisch
2. Ty *piješ* vodu. (Hint: Verander “pít” naar de juiste vorm voor “jij” in de tegenwoordige tijd.)
3. On *čte* knihu. (Hint: Verbuig “číst” voor “hij” in de tegenwoordige tijd.)
4. My *chodíme* do školy. (Hint: Gebruik de juiste vorm van “chodit” voor “wij” in de tegenwoordige tijd.)
5. Vy *máte* psa. (Hint: Vervoeg “mít” voor “jullie” in de tegenwoordige tijd.)
6. Oni *pracují* v kanceláři. (Hint: Verander “pracovat” naar de juiste vorm voor “zij” in de tegenwoordige tijd.)
7. Já *učím* češtinu. (Hint: Gebruik de correcte vorm van “učit” voor “ik”.)
8. Ty *hraješ* fotbal. (Hint: Vervoeg “hrát” voor “jij”.)
9. Ona *spí* teď. (Hint: Verander “spát” naar de juiste vorm voor “zij”.)
10. My *mluvíme* anglicky. (Hint: Gebruik de juiste vorm van “mluvit” voor “wij”.)
Oefening 2: Toekomende tijd in het Tsjechisch
2. Ty *budeš* studovat večer. (Hint: Gebruik “budeš” + infinitief voor “jij” in de toekomst.)
3. On *bude* číst noviny. (Hint: Gebruik “bude” + infinitief voor “hij” in de toekomende tijd.)
4. My *budeme* cestovat příští týden. (Hint: Gebruik “budeme” + infinitief voor “wij”.)
5. Vy *budete* psát dopis. (Hint: Vervoeg “být” in de toekomst voor “jullie”.)
6. Oni *budou* hrát tenis. (Hint: Gebruik “budou” + infinitief voor “zij”.)
7. Já *budu* vařit večeři. (Hint: Toekomende tijd met “budu” voor “ik”.)
8. Ty *budeš* spát pozdě. (Hint: Toekomende tijd voor “jij” met “budeš”.)
9. Ona *bude* malovat obraz. (Hint: Gebruik “bude” + infinitief voor “zij”.)
10. My *budeme* učit češtinu. (Hint: Toekomende tijd voor “wij” met “budeme”.)