Leer sneller talen met AI

Leer 5x sneller!

+ 52 Talen
Begin met leren

haben/sein Oefeningen voor Duitse grammatica

Het correct gebruiken van de werkwoorden “haben” en “sein” is essentieel voor de Duitse grammatica. Deze twee werkwoorden zijn onregelmatig en vormen de basis voor het construeren van de verleden tijd en de voltooide tijden. In deze oefeningen, gericht op Nederlandssprekende studenten die Duits leren, zullen we ons richten op het juiste gebruik van “haben” en “sein” in verschillende contexten. De oefeningen zijn ontworpen om de herkenning van context en de toepassing van de juiste vorm van het werkwoord te verbeteren.

Linguist utilizing grammar exercises for language improvement

De meest efficiënte manier om een taal te leren

Probeer Talkpal gratis

Het verschil tussen deze twee werkwoorden kan verwarrend zijn, vooral omdat “zijn” in het Nederlands zowel voor de betekenis ‘bezitten’ als ‘bestaan’ kan worden gebruikt, terwijl in het Duits “haben” gebruikt wordt voor bezit en “sein” voor het bestaan of de toestand. Door deze oefeningen te doen, versterk je je vaardigheden in het correct vervoegen van deze belangrijke werkwoorden in verschillende zinnen.

Oefening 1: Vul de juiste vorm van “haben” of “sein” in.

Ich *habe* (hebben) Hunger. Kannst du mir etwas zu essen geben?

Sie *ist* (zijn) gestern nach Berlin gefahren.

Wir *haben* (hebben) zwei Katzen und einen Hund.

Das Wetter *ist* (zijn) heute sehr schön.

Die Kinder *haben* (hebben) schon ihre Hausaufgaben gemacht.

Meine Großeltern *sind* (zijn) schon sehr alt.

Du *hast* (hebben) eine neue Brille, oder?

Die Blumen *sind* (zijn) schon verwelkt.

Er *hat* (hebben) viel Erfahrung in diesem Bereich.

Morgen *ist* (zijn) ein Feiertag, daher haben wir frei.

Ich *bin* (zijn) gerade aufgestanden und fühle mich noch müde.

Die Schüler *haben* (hebben) noch viele Fragen zum Thema.

Warum *bist* (zijn) du nicht zum Unterricht gekommen?

Das Baby *hat* (hebben) die ganze Nacht geschrien.

Es *ist* (zijn) schon spät, wir sollten jetzt gehen.

Oefening 2: Kies tussen “haben” of “sein” om de zin compleet te maken.

Die Katze *hat* (hebben) Junge bekommen.

Wo *bist* (zijn) du gewesen?

Die Schüler *haben* (hebben) den Test gut geschrieben.

Das Geschäft *ist* (zijn) am Wochenende geschlossen.

Mein Bruder *hat* (hebben) sein Studium abgeschlossen.

Ich *bin* (zijn) mir sicher, dass ich recht habe.

Wie viele Geschwister *hast* (hebben) du?

Das Museum *ist* (zijn) sehr interessant gestaltet.

Sie *haben* (hebben) lange auf die Nachricht gewartet.

Nach der Arbeit *bin* (zijn) ich immer sehr müde.

Mein Onkel *ist* (zijn) Arzt von Beruf.

Wir *haben* (hebben) uns entschieden, das Auto zu verkaufen.

Bist du sicher, dass du deine Schlüssel nicht *hast* (hebben)?

Die Kinder *sind* (zijn) schon im Bett gegangen.

Ich glaube, ich *habe* (hebben) die Lösung für das Problem gefunden.

Download talkpal app
Altijd en overal leren

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Het is de meest efficiënte manier om een taal te leren. Chat over een onbeperkt aantal interessante onderwerpen door te schrijven of te spreken terwijl je berichten ontvangt met realistische stem.

QR-code
App Store Google Play
Neem contact met ons op

Talkpal is een GPT-gestuurde AI-taaldocent. Verbeter je spreek-, luister-, schrijf- en uitspraakvaardigheid - Leer 5x Sneller!

Instagram TikTok Youtube Facebook LinkedIn X(twitter)

Talen

Learning


Talkpal, Inc., 2810 N Church St, Wilmington, Delaware 19802, US

© 2025 All Rights Reserved.


Trustpilot