1. Mam *dwa* koty. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 2)
2. W sklepie kupiłem *pięć* jabłek. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 5)
3. Na lekcji jest *dziesięć* uczniów. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 10)
4. Mój brat ma *trzy* rowery. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 3)
5. Zjadłem *siedem* ciastek. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 7)
6. Woda kosztuje *cztery* złote za litr. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 4)
7. W bibliotece jest *osiem* książek. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 8)
8. W pokoju stoi *jeden* stół. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 1)
9. Mama kupiła *dwanaście* pomarańczy. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 12)
10. W mojej klasie jest *sześć* dziewcząt. (Gebruik het Poolse woord voor het getal 6)

1. Potrzebuję *cztery* długopisy. (Gebruik het juiste getal in accusatief meervoud)
2. Widziałem *siedem* samochodów na ulicy. (Gebruik het juiste getal in genitief meervoud)
3. Daj mi *trzy* jabłka, proszę. (Gebruik het juiste getal in accusatief meervoud)
4. Mamy *dziesięć* krzeseł w sali. (Gebruik het juiste getal in nominatief meervoud)
5. Znam *dwa* języki obce. (Gebruik het juiste getal in accusatief meervoud)
6. W parku biega *pięć* psów. (Gebruik het juiste getal in nominatief meervoud)
7. Ona kupiła *sześć* książek. (Gebruik het juiste getal in accusatief meervoud)
8. Na stole leży *osiem* zeszytów. (Gebruik het juiste getal in nominatief meervoud)
9. Dzieci mają *cztery* piłki. (Gebruik het juiste getal in accusatief meervoud)
10. W ogrodzie rośnie *dwanaście* kwiatów. (Gebruik het juiste getal in nominatief meervoud)