Getallen en telwoorden in het Grieks – Oefening 1
2. Er waren *πέντε* mensen op het feest. (Hint: Het getal 5 als telwoord)
3. Zij heeft *δέκα* boeken gelezen. (Hint: Het getal 10, een rond getal)
4. Mijn broer is *τριάντα* jaar oud. (Hint: Het getal 30, leeftijd)
5. We hebben *έξι* stoelen nodig. (Hint: Het getal 6, hoeveelheid)
6. Er zijn *είκοσι* vogels in de tuin. (Hint: Het getal 20, meervoud)
7. Ik wil *εννέα* koekjes eten. (Hint: Het getal 9, bijna tien)
8. De wedstrijd begint over *τέσσερις* minuten. (Hint: Het getal 4, tijdsaanduiding)
9. Hij heeft *επτά* talen geleerd. (Hint: Het getal 7, aantal)
10. We kopen *δεκατρείς* cadeaus voor het feest. (Hint: Het getal 13, meer dan tien)
Gebruik van rangtelwoorden in het Grieks – Oefening 2
2. Zij werd *δεύτερη* in de wedstrijd. (Hint: Rangtelwoord voor 2e, vrouwelijk)
3. Het is zijn *τρίτο* boek dat hij schrijft. (Hint: Rangtelwoord voor 3e, onzijdig)
4. Mijn huis is het *τέταρτο* aan de straat. (Hint: Rangtelwoord voor 4e)
5. Zij vierde haar *πέμπτη* verjaardag gisteren. (Hint: Rangtelwoord voor 5e, vrouwelijk)
6. Dit is de *έκτη* keer dat ik hier ben. (Hint: Rangtelwoord voor 6e, vrouwelijk)
7. Hij woont op de *έβδομη* verdieping. (Hint: Rangtelwoord voor 7e, vrouwelijk)
8. De *όγδοος* maand van het jaar is augustus. (Hint: Rangtelwoord voor 8e, mannelijk)
9. Zij kreeg de *ένατη* prijs op de wedstrijd. (Hint: Rangtelwoord voor 9e, vrouwelijk)
10. Het is hun *δέκατο* jubileum dit jaar. (Hint: Rangtelwoord voor 10e, onzijdig)