1. Imam *pet* jabolk. (Hint: Gebruik het Sloveense woord voor het getal 5.)
2. V razredu je bilo *deset* otrok. (Hint: Het getal 10 in het Sloveens.)
3. Kupila sem *tri* knjige. (Hint: Het getal 3 in het Sloveens.)
4. V trgovini sem videl *sedem* rož. (Hint: Het getal 7 in het Sloveens.)
5. Imaš *eno* sestro? (Hint: Het getal 1 in het Sloveens.)
6. Na mizi je *dva* kozarca. (Hint: Het getal 2 in het Sloveens.)
7. V parku sem opazil *devet* ptic. (Hint: Het getal 9 in het Sloveens.)
8. Potrebujem *štiri* svinčnike. (Hint: Het getal 4 in het Sloveens.)
9. Danes je *enajst* stopinj. (Hint: Het getal 11 in het Sloveens.)
10. Na steni visi *osem* slik. (Hint: Het getal 8 in het Sloveens.)

1. Danes je moj *prvi* rojstni dan. (Hint: Het ordinale getal van 1 in het Sloveens.)
2. To je moja *druga* knjiga. (Hint: Het ordinale getal van 2 in het Sloveens.)
3. Živimo v *tretji* hiši na ulici. (Hint: Het ordinale getal van 3 in het Sloveens.)
4. On je osvojil *četrto* mesto na tekmi. (Hint: Het ordinale getal van 4 in het Sloveens.)
5. Moj rojstni dan je *peti* maj. (Hint: Het ordinale getal van 5 in het Sloveens.)
6. To je *šesta* pesem na albumu. (Hint: Het ordinale getal van 6 in het Sloveens.)
7. Soseda živi v *sedmi* hiši. (Hint: Het ordinale getal van 7 in het Sloveens.)
8. Na tekmi sem bil *osmi*. (Hint: Het ordinale getal van 8 in het Sloveens.)
9. To je *deveta* stran v knjigi. (Hint: Het ordinale getal van 9 in het Sloveens.)
10. Na seznamu sem na *desetem* mestu. (Hint: Het ordinale getal van 10 in het Sloveens.)