Getal: Enkelvoud of Meervoud herkennen
2. Need *koerad* on suured. (Hint: meervoud, ‘need’ betekent ‘deze’ en wordt gebruikt voor meerdere dingen)
3. Minu *raamat* on laual. (Hint: enkelvoud, ‘minu’ betekent ‘mijn’ voor één object)
4. Sinu *raamatud* on toas. (Hint: meervoud, ‘-d’ aan het einde geeft vaak meervoud aan)
5. Ta sööb *õuna*. (Hint: enkelvoud, ’ta’ is hij/zij en eet één ding)
6. Nad söövad *õunad*. (Hint: meervoud, ‘nad’ betekent ‘zij’ en eten meerdere dingen)
7. Meie *auto* on uus. (Hint: enkelvoud, ‘meie’ betekent ‘ons’ en verwijst naar één object)
8. Teie *autod* on vanad. (Hint: meervoud, ’teie’ betekent ‘jullie’ en het onderwerp is meervoud)
9. Tema *kass* magab. (Hint: enkelvoud, ’tema’ betekent ‘zijn/haar’ en er is één kat)
10. Nende *kassid* mängivad. (Hint: meervoud, ‘nende’ betekent ‘hun’ en er zijn meerdere katten)
Getal: Enkelvoud naar Meervoud vormen
2. Kaks *lapsed* mängivad. (Hint: meervoud, bij mensen wordt vaak een andere uitgang gebruikt)
3. Üks *õpetaja* räägib. (Hint: enkelvoud, één leraar)
4. Paljud *õpetajad* räägivad. (Hint: meervoud, -d is meervoudsuitgang)
5. Üks *tuba* on puhas. (Hint: enkelvoud, één kamer)
6. Mitmed *toad* on suured. (Hint: meervoud, meervoudsvorm zonder -d maar met -d in andere gevallen)
7. Üks *laud* on vana. (Hint: enkelvoud, één tafel)
8. Paljud *lauad* on vanad. (Hint: meervoud, meervoudsvorm met -d)
9. Üks *õun* on punane. (Hint: enkelvoud, één appel)
10. Paljud *õunad* on punased. (Hint: meervoud, meervoudsvorm met -ad)