Geslachtsoefening 1: Kies het juiste bijvoeglijk naamwoord
2. Ona ma *ładną* sukienkę. (Hint: ‘sukienka’ is vrouwelijk)
3. Widzę *nowe* okno. (Hint: ‘okno’ is onzijdig)
4. Mam *stary* samochód. (Hint: ‘samochód’ is mannelijk)
5. Kupiłem *czerwone* jabłko. (Hint: ‘jabłko’ is onzijdig)
6. To jest *piękna* książka. (Hint: ‘książka’ is vrouwelijk)
7. On jest *wysoki*. (Hint: verwijst naar een man, dus mannelijk)
8. To są *zielone* drzwi. (Hint: ‘drzwi’ is meervoud, maar hier onzijdig meervoud)
9. Mam *stary* telefon. (Hint: ’telefon’ is mannelijk)
10. To jest *mała* ryba. (Hint: ‘ryba’ is vrouwelijk)
Geslachtsoefening 2: Kies de juiste vorm van het zelfstandig naamwoord
2. *Dziewczyna* czyta książkę. (Hint: ‘dziewczyna’ is vrouwelijk)
3. Widziałem *dziecko* w parku. (Hint: ‘dziecko’ is onzijdig)
4. Mój *kot* śpi na kanapie. (Hint: ‘kot’ is mannelijk)
5. Ona ma *torbę* na zakupy. (Hint: ’torba’ is vrouwelijk)
6. To jest *krzesło*. (Hint: ‘krzesło’ is onzijdig)
7. *Student* uczy się pilnie. (Hint: ‘student’ is mannelijk)
8. *Kobieta* gotuje obiad. (Hint: ‘kobieta’ is vrouwelijk)
9. Widziałem *zwierzę* w zoo. (Hint: ‘zwierzę’ is onzijdig)
10. Mój *brat* gra na gitarze. (Hint: ‘brat’ is mannelijk)