Geslachtsoefening 1: Bepaal het juiste geslacht en gebruik het juiste lidwoord
2. Het *tyttö* leest een boek. (Hint: “tyttö” betekent meisje en is vrouwelijk)
3. De *koira* blaft naar de postbode. (Hint: “koira” betekent hond, mannelijk woord)
4. Het *kissa* slaapt op de bank. (Hint: “kissa” betekent kat, vrouwelijk woord)
5. De *auto* rijdt snel op de weg. (Hint: “auto” betekent auto en is onzijdig)
6. Het *talot* zijn groot. (Hint: “talot” is het meervoud van “talo” wat huis betekent, onzijdig)
7. De *mies* werkt hard in de fabriek. (Hint: “mies” betekent man en is mannelijk)
8. Het *nainen* draagt een rode jas. (Hint: “nainen” betekent vrouw, vrouwelijk woord)
9. De *lapsi* speelt met vrienden. (Hint: “lapsi” betekent kind, onzijdig)
10. Het *vesi* is koud vandaag. (Hint: “vesi” betekent water, onzijdig)
Geslachtsoefening 2: Vul het juiste geslacht en vervoeg het zelfstandig naamwoord
2. Zij helpt de *tytön*. (Hint: lijdende vorm van “tyttö”, vrouwelijk)
3. Wij bezoeken de *koiran*. (Hint: lijdende vorm van “koira”, mannelijk)
4. Jullie zoeken de *kissan*. (Hint: lijdende vorm van “kissa”, vrouwelijk)
5. Hij koopt de *auton*. (Hint: lijdende vorm van “auto”, onzijdig)
6. Zij repareren de *talon*. (Hint: lijdende vorm van “talo”, onzijdig)
7. Ik groet de *miehen*. (Hint: lijdende vorm van “mies”, mannelijk)
8. Wij zien de *naisen*. (Hint: lijdende vorm van “nainen”, vrouwelijk)
9. Jij roept het *lapsen*. (Hint: lijdende vorm van “lapsi”, onzijdig)
10. Hij drinkt het *veden*. (Hint: lijdende vorm van “vesi”, onzijdig)