Oefening 1: Geslacht en bijvoeglijke naamwoorden in het Estisch
2. Meie *hea* õpetaja aitab alati. (Hint: Kies de juiste vorm van ‘goed’ die bij ‘leraar’ past)
3. Ta ostis *uue* auto. (Hint: Gebruik de juiste vorm van ‘nieuw’ bij een mannelijk enkelvoud)
4. See on *vana* raamat. (Hint: Het bijvoeglijk naamwoord ‘oud’ bij een onzijdig enkelvoud)
5. Ma nägin *pikka* meest. (Hint: Gebruik ‘lang’ in de juiste vorm bij een mannelijk object)
6. Meil on *ilusad* lilled aias. (Hint: Meervoudsvorm van ‘mooi’ bij bloemen)
7. Ta kannab *punast* kleiti. (Hint: Gebruik de juiste vorm van ‘rood’ bij een vrouwelijk kledingstuk)
8. See on *tühi* tuba. (Hint: Gebruik ‘leeg’ bij een kamer)
9. Meie *sõbralik* koer mängib väljas. (Hint: Juiste vorm van ‘vriendelijk’ bij een hond)
10. Nad ostsid *suure* maja. (Hint: Gebruik ‘groot’ in de juiste vorm bij een huis)
Oefening 2: Voornaamwoorden en geslacht in het Estisch
2. Ma nägin *tema* eile. (Hint: Correcte vorm van ‘hem/haar’ in de accusatief)
3. See raamat on *tema* oma. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor ‘zijn/haar’)
4. Meie kohtume *nendega* homme. (Hint: Gebruik de juiste vorm van ‘zij’ in de instrumentalis)
5. Kas see on *tema* auto? (Hint: Bezittelijk voornaamwoord ‘zijn/haar’)
6. Anna see raamat *mulle*. (Hint: Correcte vorm van ‘mij’ in de datief)
7. Nad räägivad *meiega* tihti. (Hint: Gebruik de juiste vorm van ‘wij’ in de instrumentalis)
8. Kas sa nägid *meid* eile? (Hint: Correcte vorm van ‘ons’ in de accusatief)
9. Ta andis *sulle* kingituse. (Hint: Gebruik de juiste vorm van ‘jij’ in de datief)
10. See on *tema* maja. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord bij een huis)