Gerunds-oefening 1: Gerunds na voorzetsels
2. Ze praat graag over *traveling* naar nieuwe plaatsen. (Hint: Na het voorzetsel “over” volgt een gerund)
3. We denken aan *learning* Kannada. (Hint: Na “aan” komt een gerund)
4. Hij is bang voor *flying* met het vliegtuig. (Hint: Gebruik gerund na “voor”)
5. Ze houdt van *dancing* op feestjes. (Hint: Na “houden van” volgt gerund)
6. Na het werk geniet hij van *cooking* voor zijn familie. (Hint: Gerund na “van”)
7. Ze zijn bezig met *building* een nieuw huis. (Hint: Na “bezig met” komt gerund)
8. Ik ben geïnteresseerd in *studying* talen. (Hint: Gerund na “in”)
9. Hij klom omhoog zonder *looking* naar beneden. (Hint: Na “zonder” volgt gerund)
10. Ze is goed in *painting* portretten. (Hint: Na “goed in” volgt gerund)
Gerunds-oefening 2: Gerunds na bepaalde werkwoorden
2. Hij begint met *writing* zijn essay. (Hint: Na “beginnen met” komt gerund)
3. Ze stopt met *smoking* dit jaar. (Hint: Na “stoppen met” volgt gerund)
4. We genieten van *listening* naar muziek. (Hint: Na “genieten van” komt gerund)
5. Hij houdt ervan *playing* voetbal. (Hint: Na “houden van” volgt gerund)
6. Ze gaat door met *studying* voor het examen. (Hint: Na “doorgaan met” komt gerund)
7. Ik ben gewend aan *waking* vroeg. (Hint: Na “gewend aan” volgt gerund)
8. Hij overweegt *moving* naar een andere stad. (Hint: Na “overwegen” komt gerund)
9. Ze verontschuldigt zich voor *being* te laat. (Hint: Na “verontschuldigen voor” volgt gerund)
10. We waarderen *helping* van onze vrienden. (Hint: Na “waarderen” komt gerund)