Gerund-oefening 1: Gelijktijdige handelingen
2. Zij kookt het avondeten *kook* terwijl ze met haar zus praat. (Gebruik het gerundium van “koken”)
3. Wij wandelen in het park *wandelen* en genieten van de frisse lucht. (Gebruik het gerundium van “wandelen”)
4. Jij studeert Russisch *studeren* en maakt aantekeningen tegelijk. (Gebruik het gerundium van “studeren”)
5. De kinderen spelen buiten *spelen* en zingen tegelijkertijd. (Gebruik het gerundium van “spelen”)
6. Ik schrijf een brief *schrijven* en luister naar het nieuws. (Gebruik het gerundium van “schrijven”)
7. Hij werkt aan zijn project *werken* en drinkt koffie. (Gebruik het gerundium van “werken”)
8. Zij zingt een lied *zingen* en speelt gitaar. (Gebruik het gerundium van “zingen”)
9. Wij kijken een film *kijken* en eten popcorn. (Gebruik het gerundium van “kijken”)
10. Jij belt je vriend *bellen* en loopt in het park. (Gebruik het gerundium van “bellen”)
Gerund-oefening 2: Opeenvolgende handelingen
2. Zij leest de krant *lezen* en drinkt koffie daarna. (Gebruik het gerundium van “lezen”)
3. Wij ruimen de kamer op *opruimen* en beginnen met koken. (Gebruik het gerundium van “opruimen”)
4. Jij wast de auto *wassen* en poetst daarna de ramen. (Gebruik het gerundium van “wassen”)
5. De man opent de deur *openen* en nodigt iedereen uit. (Gebruik het gerundium van “openen”)
6. Ik maak het eten klaar *klaarmaken* en dek de tafel. (Gebruik het gerundium van “klaarmaken”)
7. Hij belt zijn moeder *bellen* en schrijft een brief daarna. (Gebruik het gerundium van “bellen”)
8. Zij leest een boek *lezen* en zet de televisie uit. (Gebruik het gerundium van “lezen”)
9. Wij luisteren naar muziek *luisteren* en dansen daarna. (Gebruik het gerundium van “luisteren”)
10. Jij sluit het raam *sluiten* en doet het licht uit. (Gebruik het gerundium van “sluiten”)