Genitiefoefening 1: Bezit uitdrukken met ‘s’
2. Jeg kan godt lide *hundens* legetøj. (Hint: Het speeltje behoort toe aan de hond.)
3. Vi besøger *vennens* hus i weekenden. (Hint: Het huis van de vriend.)
4. *Barnets* legetøj ligger på gulvet. (Hint: Het speelgoed van het kind.)
5. Jeg så *lærerens* taske på bordet. (Hint: De tas van de leraar.)
6. *Kattens* øjne er grønne. (Hint: De ogen van de kat.)
7. Hun bruger *venindens* computer. (Hint: De computer van de vriendin.)
8. Vi læser *bogens* titel højt. (Hint: De titel van het boek.)
9. *Faderens* bil er ny. (Hint: De auto van de vader.)
10. Jeg hørte *musikerens* sang på radioen. (Hint: Het lied van de muzikant.)
Genitiefoefening 2: Genitief bij meervoud en namen
2. Vi besøger *Andersens* museum. (Hint: Naam van een persoon, genitief met ‘s’.)
3. Jeg kan godt lide *vennernes* fest. (Hint: Feest van meerdere vrienden.)
4. *Forældrenes* bil er gammel. (Hint: Bezit van meerdere ouders.)
5. *Lærernes* møde starter klokken otte. (Hint: Møde van meerdere leraren.)
6. Det er *Peters* cykel. (Hint: Genitief van een eigennaam.)
7. Vi så *børnenes* tegninger. (Hint: Meervoud bezitsvorm van kinderen.)
8. *Marias* bog ligger på bordet. (Hint: Eigennaam met genitief.)
9. *Elevernes* opgave er svær. (Hint: Opdracht van meerdere leerlingen.)
10. *Fædrenes* tradition er vigtig. (Hint: Traditie van de vaders.)