Genitief (constructietoestand) oefening 1
2. De tafel *van* de leraar staat in de klas. (Let op de constructietoestand na ’tafel’).
3. De deur *van* de kamer is open. (Gebruik de constructie om eigendom aan te geven).
4. Het boek *van* de student ligt op de tafel. (De genitief verbindt ‘boek’ en ‘student’).
5. De pen *van* de schrijver is blauw. (Let op de volgorde: bezitter volgt na het bezit).
6. De stoel *van* de vrouw is comfortabel. (Gebruik de constructietoestand om bezit te tonen).
7. Het kind *van* de buren speelt buiten. (De genitief drukt eigendom of relatie uit).
8. De jas *van* de man hangt aan de kapstok. (Let op het gebruik van genitief in Hebreeuws).
9. De sleutel *van* de auto ligt op het bureau. (De constructietoestand geeft aan wie eigenaar is).
10. Het raam *van* het huis is kapot. (De genitief verbindt ‘raam’ met ‘huis’).
Genitief (constructietoestand) oefening 2
2. De kleur *van* de bloem is fel. (Let op hoe de genitief de relatie tussen twee zelfstandige naamwoorden toont).
3. De smaak *van* het fruit is zoet. (Gebruik de constructietoestand voor beschrijvende relaties).
4. De geur *van* de koffie is sterk. (De genitief verbindt het substantief met de bron).
5. De smaak *van* het brood is vers. (Let op de juiste volgorde in de constructie).
6. De lengte *van* de rivier is lang. (Gebruik genitief om een eigenschap aan te geven).
7. De hoogte *van* de berg is indrukwekkend. (De constructietoestand drukt de relatie uit).
8. De kleur *van* de lucht verandert bij zonsondergang. (Let op de verbinding tussen woorden).
9. De kracht *van* de storm was groot. (Gebruik genitief om oorzaak of eigenschap aan te duiden).
10. De schaduw *van* de boom is koel. (De genitief geeft een directe relatie aan).