Oefening 1: Mannelijk of vrouwelijk? Kies het juiste lidwoord
2. Zij leest *ha-yalda* (het meisje). Hint: Woorden die eindigen op -ah zijn vaak vrouwelijk.
3. De man gaat naar *ha-shulchan* (de tafel). Hint: Meestal mannelijk, eindigt niet op -ah.
4. Ik zie *ha-isha* (de vrouw). Hint: Vrouwelijk, eindigt op -ah.
5. Wij eten op *ha-kise* (de stoel). Hint: Mannelijk woord zonder -ah aan het einde.
6. Het huis is van *ha-gever* (de man). Hint: Mannelijk, vaak zonder -ah.
7. Zij speelt met *ha-yalda* (het meisje). Hint: Eindigt op -ah, vrouwelijk.
8. De jongen heeft *ha-sefer* (het boek). Hint: Mannelijk woord, geen -ah aan het eind.
9. Ik ken *ha-isha* (de vrouw). Hint: Vrouwelijk, eindigt op -ah.
10. De stoel staat naast *ha-shulchan* (de tafel). Hint: Beide woorden zijn mannelijk zonder -ah.
Oefening 2: Werkwoorden aanpassen aan geslacht
2. Het meisje *holechet* naar huis. Hint: Werkwoordsvorm voor vrouwelijk enkelvoud.
3. De man *omed* bij de deur. Hint: Mannelijke vorm van het werkwoord “staan”.
4. De vrouw *omedet* in de keuken. Hint: Vrouwelijke vorm van “staan”.
5. De jongen *shomea* muziek. Hint: Mannelijk enkelvoud van “luisteren”.
6. Het meisje *shoma’at* de radio. Hint: Vrouwelijk enkelvoud van “luisteren”.
7. De man *kotev* een brief. Hint: Mannelijk enkelvoud van “schrijven”.
8. De vrouw *kotevet* een e-mail. Hint: Vrouwelijk enkelvoud van “schrijven”.
9. De jongen *omed* bij het raam. Hint: Mannelijk enkelvoud van “staan”.
10. Het meisje *omedet* naast de deur. Hint: Vrouwelijk enkelvoud van “staan”.