Future Simple vs Future Continuous – Oefening 1
2. Jij *zal* straks aan het werk zijn om 10 uur. (Gebruik Future Continuous om een actie in progress op een specifiek tijdstip aan te geven.)
3. Zij *zal* volgende week een examen maken. (Future Simple voor een toekomstige gebeurtenis.)
4. Wij *zullen* morgen om 8 uur aan het ontbijt zitten. (Future Continuous voor een actie die op dat moment bezig is.)
5. Hij *zal* je later bellen. (Future Simple voor een toekomstige handeling.)
6. Jullie *zullen* vanavond televisie aan het kijken zijn. (Future Continuous om een actie in progress te beschrijven.)
7. Zij *zal* volgende maand naar India reizen. (Future Simple voor een toekomstige gebeurtenis.)
8. Ik *zal* om 7 uur aan het joggen zijn. (Future Continuous om een activiteit aan te geven die dan bezig is.)
9. Wij *zullen* morgen het huis schoonmaken. (Future Simple voor een toekomstige taak.)
10. Jij *zult* om 9 uur in de vergadering zitten. (Future Continuous voor een actie die op dat moment plaatsvindt.)
Future Simple vs Future Continuous – Oefening 2
2. Zij *zal* om 3 uur aan het studeren zijn. (Future Continuous voor een activiteit in progress op dat moment.)
3. Ik *zal* morgen een taart bakken. (Future Simple voor een toekomstige handeling.)
4. Jij *zult* om 6 uur aan het koken zijn. (Future Continuous voor een actie die dan bezig is.)
5. Wij *zullen* volgende maand naar de markt gaan. (Future Simple voor een toekomstige gebeurtenis.)
6. Zij *zal* straks aan het dansen zijn. (Future Continuous om een actie in progress aan te geven.)
7. Hij *zal* morgen een nieuwe fiets kopen. (Future Simple voor een toekomstige gebeurtenis.)
8. Ik *zal* om 5 uur aan het lezen zijn. (Future Continuous voor een activiteit die dan bezig is.)
9. Jullie *zullen* volgende week een film kijken. (Future Simple voor een geplande actie.)
10. Wij *zullen* om 2 uur aan het werk zijn. (Future Continuous om een actie die dan bezig is te beschrijven.)