Eerste voorwaardelijke oefeningen 1
2. Als hij morgen *vāṟṟukkiṟān* (komen) , zullen we samen eten.
3. Als zij op tijd *pōkiṟāḷ* (gaan) , zal ze de bus halen.
4. Als wij het huis *vāṅkiṟōm* (kopen) , zullen we daar wonen.
5. Als jij dit boek *vaḻikkiṟīrkaḷ* (lezen) , begrijp je het verhaal.
6. Als de zon *piṟakkiṟatu* (opkomen) , begint de dag.
7. Als zij de deur *tuṟaikkiṟāḷ* (openen) , komt de kat binnen.
8. Als ik genoeg geld *uṭaikkirēṉ* (hebben) , koop ik een cadeau.
9. Als hij hard *paṇṇukiṟān* (werken) , verdient hij meer.
10. Als jullie de taak *māṭṭukiṟīrkaḷ* (voltooien) , krijgen jullie een beloning.
Eerste voorwaardelijke oefeningen 2
2. Als jij dit recept *paṭippākiṟīrkaḷ* (volgen) , wordt het eten lekker.
3. Als zij het raam *tuṟappukiṟāḷ* (openen) , komt frisse lucht binnen.
4. Als wij samen *paṭikkirōm* (studeren) , halen we het examen.
5. Als hij de dokter *pōkiṟān* (bezoeken) , wordt hij beter.
6. Als jij op tijd *vāṅkiṟīrkaḷ* (komen) , beginnen we op tijd.
7. Als het regent, *nāmuṉṟuṟukkirōm* (binnenblijven) .
8. Als zij het cadeau *koṭukkirāḷ* (geven) , zal hij blij zijn.
9. Als ik het antwoord *kaṇṭupiṭikkirēṉ* (vinden) , zal ik het zeggen.
10. Als jullie samen *nāṭṭukiṟīrkaḷ* (spelen) , hebben jullie plezier.