Eerste voorwaardelijke oefening 1: Toekomstige situaties
2. Als hij op tijd komt, *begin* ik de les. (Gebruik de tegenwoordige tijd van הִתְחִיל – beginnen)
3. Als wij hard studeren, *bestaan* we het examen. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לַעֲבוֹר – slagen)
4. Als zij het boek leest, *begrijp* ze het verhaal beter. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לְהָבִין – begrijpen)
5. Als jullie op vakantie gaan, *zenden* wij een kaart. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לִשְׁלוֹחַ – sturen)
6. Als ik tijd heb, *help* ik je met je huiswerk. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לַעֲזוֹר – helpen)
7. Als hij de deur opent, *komt* de hond naar buiten. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לָבוֹא – komen)
8. Als jij de muziek aanzet, *danst* zij. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לָרוּקֵד – dansen)
9. Als wij het eten klaarmaken, *wachten* de kinderen. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לַחֲכוֹת – wachten)
10. Als zij naar de film gaat, *neemt* ze haar vrienden mee. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לָקַחַת – meenemen)
Eerste voorwaardelijke oefening 2: Voorwaardelijke zinnen met ‘als’
2. Als hij het boek *leest*, begrijpt hij de tekst. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לִקְרוֹא – lezen)
3. Als wij op tijd *komen*, begint de vergadering. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לָבוֹא – komen)
4. Als zij hard *werkt*, slaagt ze. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לַעֲבוֹד – werken)
5. Als jij me belt, *help* ik je direct. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לַעֲזוֹר – helpen)
6. Als hij de taak *afmaakt*, krijgt hij een beloning. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לְהַשְׁלִים – voltooien)
7. Als wij samen *studeren*, leren we sneller. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לִלְמֹד – leren)
8. Als zij de deur *sluit*, is het stil. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לִסְגוֹר – sluiten)
9. Als jij het antwoord *weet*, zeg het dan. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לָדַעַת – weten)
10. Als hij de krant *leest*, blijft hij op de hoogte. (Gebruik de tegenwoordige tijd van לִקְרוֹא – lezen)