1. Gisteren *бардым* (Gebruik de verleden tijd van “gaan” om een afgeronde actie aan te geven).
2. Zij *жазды* een brief naar haar vriend (Verleden tijd van “schrijven”, actie is afgerond).
3. Wij *оқыдық* het boek gisteren uit (Verleden tijd, voltooid aspect).
4. Hij *жүгіреді* elke ochtend (Tegenwoordige tijd, eenvoudige vorm van “rennen”).
5. Jij *сатып алдың* een nieuwe jas (Verleden tijd, handeling is voltooid).
6. De kat *отырады* op de stoel (Tegenwoordige tijd, eenvoudige vorm van “zitten”).
7. Ik *жедім* mijn ontbijt om acht uur (Verleden tijd, actie is afgerond).
8. Zij *келді* naar het feest gisteren (Verleden tijd, afgeronde actie).
9. Wij *жаздық* de toets vorige week (Verleden tijd, voltooid).
10. Jij *айттың* de waarheid (Verleden tijd, handeling is afgerond).

1. Ik *жатамын* nu thuis (Gebruik de onvoltooide tegenwoordige tijd om een voortdurende actie te beschrijven).
2. Zij *жазып жатыр* een brief op dit moment (Doorlopende handeling in het heden).
3. Wij *оқып жатырмыз* de krant nu (Onvoltooide tegenwoordige tijd, actie is gaande).
4. Hij *жүгіруде* in het park (Continu aspect van “rennen”).
5. Jij *сатып алудасың* een boek nu (Doorlopende actie in het heden).
6. De kat *отырып жатыр* op de stoel (Continu aspect, actie is nu bezig).
7. Ik *жеп жатырмын* mijn lunch op dit moment (Handeling is aan de gang).
8. Zij *келіп жатыр* naar het huis nu (Doorlopende actie).
9. Wij *жазып жатырмыз* de opdracht op dit moment (Continu aspect).
10. Jij *айтып жатырсың* iets belangrijks (Continu aspect, handeling gebeurt nu).