1. Jeg *skal* spise middag klokken seks. (Gebruik “skal” om een geplande actie in de toekomst aan te geven)
2. Vi *skal* besøke besteforeldrene våre i morgen. (Gebruik “skal” bij toekomstige plannen)
3. Hun *skal* lese en bok i kveld. (Gebruik “skal” voor iets wat zeker gaat gebeuren)
4. De *skal* reise til Norge neste uke. (Gebruik “skal” om toekomstige reizen aan te geven)
5. Du *skal* gjøre leksene dine etter skolen. (Gebruik “skal” voor verplichtingen in de toekomst)
6. Jeg *skal* kjøpe en ny jakke snart. (Gebruik “skal” bij voornemens)
7. Vi *skal* møte ham på kafeen senere. (Gebruik “skal” om afspraken aan te geven)
8. Han *skal* jobbe i hagen i morgen. (Gebruik “skal” voor geplande activiteiten)
9. Dere *skal* dra hjem tidlig i kveld. (Gebruik “skal” bij toekomstige acties van meerdere personen)
10. Jeg *skal* ringe deg senere i dag. (Gebruik “skal” voor iets wat je van plan bent te doen)

1. Jeg *vil* gå på kino i helgen. (Gebruik “vil” om wens of intentie aan te geven)
2. Han *vil* lære norsk i år. (Gebruik “vil” voor verlangens of plannen)
3. Vi *vil* spise is etter middagen. (Gebruik “vil” om iets te willen doen)
4. De *vil* bo i Oslo neste sommer. (Gebruik “vil” voor toekomstige wensen)
5. Du *vil* få en gave til bursdagen din. (Gebruik “vil” om voorspellingen te maken)
6. Jeg *vil* prøve å hjelpe deg. (Gebruik “vil” om intenties te tonen)
7. Hun *vil* kjøpe en ny bil snart. (Gebruik “vil” bij toekomstige plannen)
8. Vi *vil* feire jul sammen. (Gebruik “vil” om gezamenlijke plannen aan te geven)
9. Han *vil* bli lege en dag. (Gebruik “vil” voor toekomstgerichte doelen)
10. Dere *vil* ha det gøy på festen. (Gebruik “vil” om verwachtingen uit te drukken)