Eenvoudige oefeningen voor de toekomst met ‘akan’
2. Jij *akan makan* rijst straks. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
3. Zij *akan belajar* Maleis volgende week. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
4. Wij *akan menonton* een film vanavond. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
5. Hij *akan datang* naar het feest morgen. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
6. Jullie *akan bekerja* in het kantoor volgende maand. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
7. Ik *akan tidur* vroeg vannacht. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
8. Zij *akan membeli* een auto volgend jaar. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
9. Wij *akan pergi* op vakantie in juli. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
10. Hij *akan menulis* een brief morgen. (Gebruik ‘akan’ + werkwoord om de toekomst aan te geven)
Oefeningen met de toekomst: juiste volgorde van woorden
2. Zij *dia akan makan* lunch om 12 uur. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
3. Wij *kami akan belajar* samen morgen. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
4. Jullie *kalian akan bermain* voetbal in het park. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
5. Hij *dia akan bekerja* hard deze week. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
6. Ik *saya akan menonton* televisie vanavond. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
7. Zij *mereka akan datang* naar het feest volgende week. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
8. Wij *kami akan makan* avondeten om 7 uur. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
9. Jij *kamu akan pergi* naar de winkel straks. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)
10. Hij *dia akan tidur* vroeg vannacht. (Zet het onderwerp voor ‘akan’ en het werkwoord erna)