Eenvoudige plaatsbijwoorden
2. Boken ligger *der* på bordet. (Hint: Geeft aan waar iets ligt, verder weg)
3. Vi skal møtes *ute* i parken. (Hint: Geeft aan dat iets buiten plaatsvindt)
4. Katten sover *innenfor* døren. (Hint: Geeft aan dat iets binnen een bepaalde ruimte is)
5. Butikken er *overalt* i byen. (Hint: Geeft aan dat iets op veel plaatsen is)
6. Han går *bort* fra huset. (Hint: Geeft aan dat iemand van een plek weggaat)
7. Vi skal dra *hit* i morgen. (Hint: Geeft aan dat je naar deze plek gaat)
8. De satt *ved* bordet hele kvelden. (Hint: Geeft aan waar mensen zaten)
9. Hun løp *rundt* parken. (Hint: Geeft aan dat iemand loopt rondom iets)
10. Vi må gå *langsomt* ned trappene. (Hint: Geeft aan op welke manier je iets doet, hier: langzaam)
Eenvoudige tijdsbepalende bijwoorden
2. Vi spiste middag *i går*. (Hint: Geeft aan wanneer iets in het verleden gebeurde)
3. Han jobber *alltid* hardt. (Hint: Geeft aan dat iets altijd gebeurt)
4. Vi skal reise *senere* i dag. (Hint: Geeft aan dat iets later gebeurt)
5. Hun sover *ofte* om morgenen. (Hint: Geeft aan dat iets regelmatig gebeurt)
6. Jeg har *akkurat* spist. (Hint: Geeft aan dat iets net gebeurd is)
7. De kommer *aldri* for sent. (Hint: Geeft aan dat iets nooit gebeurt)
8. Vi møttes *tidlig* på dagen. (Hint: Geeft aan dat iets vroeg gebeurt)
9. Han ringte meg *forrige* uke. (Hint: Geeft aan een tijdstip in het verleden, vorige week)
10. Vi skal gå *nå*. (Hint: Geeft aan dat iets op dit moment gebeurt)