Domande Oefeningen voor Italiaanse grammatica

Classroom full of students practicing language grammar 

Domande oefeningen zijn een essentieel onderdeel van het leren van de Italiaanse grammatica. Het stellen en beantwoorden van vragen helpt studenten niet alleen om hun begrip van de grammaticale structuren te verbeteren, maar ook om hun spreek- en luistervaardigheden te oefenen. In het Italiaans zijn er verschillende manieren om vragen te stellen, afhankelijk van de informatie die je wilt verkrijgen.

We gaan ons concentreren op het correct vormen van vragen in het Italiaans. Deze oefeningen zullen je helpen om de vraagwoorden en de structuur van vragen in het Italiaans te begrijpen en correct toe te passen. Als je aan de slag gaat met deze oefeningen, let dan goed op de context van elke zin om te kunnen bepalen welk vraagwoord of welke vorm je moet gebruiken.

Oefening 1: Vul het juiste vraagwoord in

Dove *mangi* (waar) usualmente a pranzo?

Quando *comincia* (wanneer) la lezione di italiano?

Perché *sei* (waarom) così felice oggi?

Chi *ha* (wie) preso il mio libro di grammatica?

Come *si* (hoe) va a scuola senza l’autobus?

Quale *libro* (welk) preferisci leggere?

Di chi *sono* (van wie) queste penne sul tavolo?

Cosa *fai* (wat) nel tuo tempo libero?

Quanti *anni* (hoeveel) hai?

A che ora *ti* (hoe laat) alzi la mattina?

Con chi *studi* (met wie) per l’esame?

Che cos’è *quello* (wat is dat) nell’angolo?

Quanto *costa* (hoeveel kost) questo gelato?

In quale città *vivi* (in welke stad) attualmente?

A che *film* (naar welke film) vuoi andare stasera?

Oefening 2: Maak een vraag met het gegeven antwoord

*Dove* (waar) vai? Vado in palestra.

*Quanto* (hoeveel) costa il biglietto? Il biglietto costa dieci euro.

*Con chi* (met wie) sei venuto? Sono venuto con mia sorella.

*Cosa* (wat) vuoi mangiare? Voglio mangiare una pizza.

*Perché* (waarom) studi Italiano? Studio italiano per amore della cultura.

*Chi* (wie) ti ha chiamato? Mi ha chiamato Marco.

*Come* (hoe) si chiama questo piatto? Questo piatto si chiama carbonara.

*Quanto tempo* (hoe lang) ci vuole per arrivare? Ci vuole un’ora.

*Quando* (wanneer) arriva il prossimo treno? Il prossimo treno arriva alle cinque.

*A che ora* (hoe laat) inizia il concerto? Il concerto inizia alle nove.

*In quale negozio* (in welke winkel) hai comprato questo? Ho comprato questo in un negozio di scarpe in centro.

*Di chi* (van wie) è questo numero di telefono? Questo numero di telefono è di Laura.

*Che tipo di* (wat voor soort) musica ascolti? Ascolto musica rock.

*Da quanto tempo* (hoe lang al) impari l’italiano? Imparo l’italiano da due anni.

*Quale* (welk) strada devo prendere per andare al museo? Devi prendere la prima strada a destra.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller