Oefening 1: Voltooide Deelwoorden (Participium Perfectum)
2. Hij heeft een *gekochte* auto. (Hint: het deelwoord van “a cumpăra” = kopen)
3. We lezen het *vertaalde* boek. (Hint: het deelwoord van “a traduce” = vertalen)
4. De *gebakken* broodjes zijn warm. (Hint: het deelwoord van “a coace” = bakken)
5. Ze draagt een *gemaakt* schilderij. (Hint: het deelwoord van “a face” = maken)
6. Het *gevonden* geld is van mij. (Hint: het deelwoord van “a găsi” = vinden)
7. Hij toont een *geschilderd* portret. (Hint: het deelwoord van “a picta” = schilderen)
8. De *verloren* sleutels liggen op de grond. (Hint: het deelwoord van “a pierde” = verliezen)
9. Ze eten het *gekookte* eten. (Hint: het deelwoord van “a găti” = koken)
10. De *ontvangen* brieven zijn belangrijk. (Hint: het deelwoord van “a primi” = ontvangen)
Oefening 2: Gebruik van Deelwoorden als Bijvoeglijk Naamwoord
2. Het *geschreven* rapport is klaar. (Hint: deelwoord van “a scrie” = schrijven)
3. De *geopende* deur staat altijd open. (Hint: deelwoord van “a deschide” = openen)
4. Hij draagt een *gebroken* bril. (Hint: deelwoord van “a sparge” = breken)
5. De *vermoeide* studenten rusten uit. (Hint: deelwoord van “a obosi” = vermoeien)
6. Het *verkochte* huis is groot. (Hint: deelwoord van “a vinde” = verkopen)
7. Zij leest een *gelezen* boek. (Hint: deelwoord van “a citi” = lezen)
8. De *gestolen* tas werd gevonden. (Hint: deelwoord van “a fura” = stelen)
9. Het *beschreven* papier ligt op het bureau. (Hint: deelwoord van “a descrie” = beschrijven)
10. De *gesloten* winkel gaat straks open. (Hint: deelwoord van “a închide” = sluiten)