Deelwoordoefeningen: Voltooid deelwoord
2. De *gebroken* vaas ligt op de grond. (Voltooid deelwoord van breken)
3. Wij hebben de film al *bekeken*. (Voltooid deelwoord van bekijken)
4. De *geroosterde* boterham smaakt lekker. (Voltooid deelwoord van roosteren)
5. De hond is *uitgelaten* door de buurman. (Voltooid deelwoord van uitlaten)
6. Zij heeft een *gedragen* jas aan. (Voltooid deelwoord van dragen)
7. De *geschilderde* muren zijn blauw. (Voltooid deelwoord van schilderen)
8. Het boek is door veel mensen *gelezen*. (Voltooid deelwoord van lezen)
9. De *verloren* sleutels zijn nergens te vinden. (Voltooid deelwoord van verliezen)
10. Wij hebben het probleem snel *opgelost*. (Voltooid deelwoord van oplossen)
Deelwoordoefeningen: Tegenwoordig deelwoord
2. Zij zag een *glimlachende* vrouw op straat. (Tegenwoordig deelwoord van glimlachen)
3. Het *schijnende* licht verblindt me een beetje. (Tegenwoordig deelwoord van schijnen)
4. De *zingende* kinderen zijn vrolijk. (Tegenwoordig deelwoord van zingen)
5. Ik hoorde een *brommende* motor voorbijgaan. (Tegenwoordig deelwoord van brommen)
6. De *vliegende* vogels zijn in formatie. (Tegenwoordig deelwoord van vliegen)
7. De *werkende* mensen pauzeren nu. (Tegenwoordig deelwoord van werken)
8. Een *lachende* baby maakt iedereen blij. (Tegenwoordig deelwoord van lachen)
9. Het is moeilijk om een *stromende* rivier te oversteken. (Tegenwoordig deelwoord van stromen)
10. De *dansende* groep trok veel aandacht. (Tegenwoordig deelwoord van dansen)