Deelwoordenoefening 1: Voltooide deelwoorden
2. Ela ten *escrito* unha carta. (Hint: voltooid deelwoord van “escribir” – schrijven)
3. Nós temos *feito* a tarefa. (Hint: voltooid deelwoord van “facer” – doen/maken)
4. Eles están *durmindo* no sofá. (Hint: let op, dit is geen voltooid deelwoord, maar een tegenwoordig deelwoord van “dormir” – slapen)
5. Ti xa *lido* o libro? (Hint: voltooid deelwoord van “ler” – lezen)
6. O can está *cansado* despois de xogar. (Hint: bijvoeglijk gebruikt, vergelijkbaar met voltooid deelwoord van “cansar” – moe maken)
7. A casa foi *construída* hai dous anos. (Hint: voltooid deelwoord van “construír” – bouwen, gebruikt in passieve zin)
8. Eles tiveron que *agardar* moito. (Hint: werkwoord in infinitief, geen deelwoord)
9. A comida está *quente*. (Hint: bijvoeglijk gebruikt, niet deelwoord)
10. Ela está *camiñando* pola rúa. (Hint: tegenwoordig deelwoord van “camiñar” – wandelen)
Deelwoordenoefening 2: Bijvoeglijke deelwoorden en gebruik in zinnen
2. A carta *enviada* chegou onte. (Hint: voltooid deelwoord van “enviar” – versturen)
3. O neno está *asustado* polo ruído. (Hint: bijvoeglijk gebruikt deelwoord van “asustar” – bang maken)
4. A porta está *pechada*. (Hint: voltooid deelwoord van “pechar” – sluiten)
5. As flores *marchitas* necesitan auga. (Hint: bijvoeglijk gebruikt deelwoord van “marchitar” – verwelken)
6. O libro *perdido* apareceu na mesa. (Hint: voltooid deelwoord van “perder” – verliezen)
7. A xente está *cansada* despois da viaxe. (Hint: bijvoeglijk gebruikt deelwoord van “cansar” – moe maken)
8. Os zapatos *limpos* están na entrada. (Hint: bijvoeglijk gebruikt deelwoord van “limpar” – schoonmaken)
9. A comida *queimada* non ten bo sabor. (Hint: voltooid deelwoord van “queimar” – verbranden)
10. O coche *arranxado* funciona ben agora. (Hint: voltooid deelwoord van “arranxar” – repareren)