Conjunciones Oefeningen voor Spaanse grammatica

Learning language through grammar immersion activities 

Conjuncties zijn woorden die zinnen of woordgroepen met elkaar verbinden. Ze spelen een cruciale rol in de structuur van een taal en helpen relaties tussen verschillende delen van een zin aan te geven. In het Spaans zijn er coördinerende, ondergeschikte en nevenschikkende conjuncties die gebruikt worden om ideeën te verbinden en complexe zinnen te vormen. Het beheersen van deze conjuncties is essentieel voor het opbouwen van vloeiende en coherente zinnen in het Spaans.

In deze oefeningen zullen we ons concentreren op het correct gebruiken van conjuncties in het Spaans. Studenten krijgen zinnen te zien waarin conjuncties ontbreken en worden gevraagd deze in te vullen. Bij elke zin is er slechts één juiste conjunctie die past in de context. Het oefenen van deze zinnen helpt studenten om een beter begrip te krijgen van de structuur van Spaanse zinnen en verbetert hun vermogen om op een natuurlijke manier te communiceren in het Spaans.

Oefening 1: Coördinerende Conjuncties

Mi hermano quiere ir al cine *pero* (maar) no tiene dinero.

Quiero comprar ese libro *y* (en) también una revista.

No solo es inteligente, *sino* (maar) también muy amable.

Compraremos la casa *o* (of) seguiremos alquilando un apartamento.

No me gusta el café *ni* (noch) el té.

Puedes quedarte aquí *o* (of) venir con nosotros.

Estudiaré para el examen *y* (en) luego saldré a correr.

Me gusta viajar *pero* (maar) odio hacer las maletas.

No fue a la fiesta *ni* (noch) llamó para excusarse.

Es un trabajo difícil *pero* (maar) gratificante.

Tendré que ahorrar dinero *o* (of) buscarte un trabajo extra.

Quería ir con ellos *pero* (maar) ya tenía otros planes.

Ganaremos el partido *o* (of) al menos lo intentaremos.

Olvidó la dirección *y* (en) el nombre del restaurante.

Compré frutas *y* (en) verduras para la cena.

Oefening 2: Ondergeschikte Conjuncties

Te llamaré en cuanto *llegue* (aankom) a casa.

Aunque *llueva* (regent), saldré a correr.

Como *no estudies* (niet studeert), no aprobarás el examen.

Te acompañaré siempre que *vayas* (gaat) al médico.

*Antes de* (voordat) comer, debes lavarte las manos.

Voy al supermercado *para* (om te) comprar leche.

*Aunque* (hoewel) me gusta el arte, no sé dibujar bien.

Estudiaré medicina *si* (als) gano la beca.

He comprado galletas *por si* (voor het geval dat) vienen visitas.

Lee las instrucciones *antes de* (voordat) usar la máquina.

*Si* (als) tienes frío, puedo darte mi chaqueta.

No voy a salir *a menos que* (tenzij) dejes de trabajar.

María cocinará *con tal de que* (op voorwaarde dat) tú limpies después.

*En cuanto* (zodra) termines los deberes, podemos jugar videojuegos.

No iré al cine *a menos que* (tenzij) tú también vengas conmigo.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller