Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen: dagelijkse voorwerpen
2. Ik heb een mooie *kniha* gekocht in de winkel. (Hint: iets om te lezen)
3. Het *auto* rijdt snel op de weg. (Hint: vervoermiddel met wielen)
4. Mijn *pes* speelt graag in het park. (Hint: een huisdier dat blaft)
5. De *okno* is open omdat het warm is. (Hint: iets waardoor licht binnenkomt)
6. Zij draagt een nieuwe *šaty*. (Hint: kledingstuk voor vrouwen)
7. Het *jablko* ligt op het bord. (Hint: een fruitsoort)
8. Wij hebben een grote *dom* in de stad. (Hint: een plaats waar mensen wonen)
9. De *hodinky* tonen de tijd. (Hint: iets wat je om je pols draagt om tijd te zien)
10. Ik drink water uit het *pohár*. (Hint: een voorwerp om uit te drinken)
Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen: dieren en natuur
2. Een *strom* stroomt door het bos. (Hint: water dat beweegt in de natuur)
3. De *kvet* ruikt heerlijk in de tuin. (Hint: een plant met mooie kleuren)
4. Mijn *mačka* ligt te slapen op de bank. (Hint: een klein huisdier dat spint)
5. Het *strom* geeft schaduw op een hete dag. (Hint: grote plant met bladeren en takken)
6. De *ryba* zwemt in de rivier. (Hint: dier dat leeft in water)
7. In de zomer zie je veel *motýľ* in de tuin. (Hint: insect met gekleurde vleugels)
8. Een *koník* loopt in de wei. (Hint: een dier dat mensen berijden)
9. De *mravec* werkt hard in de tuin. (Hint: klein insect dat vaak in rijen loopt)
10. Het *slnko* schijnt fel vandaag. (Hint: de ster die licht en warmte geeft)