Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen: Voorwerpen
2. Mijn *стол* is gemaakt van hout. (Hint: Meubel om aan te zitten of te werken.)
3. Het *терезе* laat licht binnen. (Hint: Glas in een muur waar je doorheen kunt kijken.)
4. Zij heeft een mooie *қалам* gekocht. (Hint: Een schrijfgerei.)
5. De *термос* houdt de drank warm. (Hint: Een fles die warmte vasthoudt.)
6. Op het bureau staat een *телефон*. (Hint: Apparaat om te bellen.)
7. De *компьютер* staat aan in de kamer. (Hint: Elektronisch apparaat om te werken of te spelen.)
8. Hij draagt een rode *қап* op zijn rug. (Hint: Voorwerp om spullen in te doen, draagbaar.)
9. De *сағат* hangt aan de muur. (Hint: Hiermee kun je de tijd zien.)
10. De *журнал* ligt naast het bed. (Hint: Een tijdschrift of boekje met nieuws of verhalen.)
Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen: Dieren en Mensen
2. Mijn broer is een goede *дос*. (Hint: Iemand die je vertrouwt en leuk vindt.)
3. De *ит* blaft naar de postbode. (Hint: Een huisdier dat vaak blaft.)
4. Een *бала* speelt in de tuin. (Hint: Een jong mens.)
5. De *құс* vliegt hoog in de lucht. (Hint: Een dier met veren dat kan vliegen.)
6. Mijn *әже* bakt lekkere koekjes. (Hint: De moeder van je moeder of vader.)
7. De *ат* rent snel over het veld. (Hint: Een groot dier dat mensen rijden.)
8. De *мектеп* is vol met leerlingen. (Hint: Een plaats waar kinderen leren.)
9. Onze *туған* komt op bezoek. (Hint: Familie of familielid.)
10. De *балгер* verkoopt fruit en groenten. (Hint: Iemand die in een winkel werkt en eten verkoopt.)