De werkwoordvervoeging in verleden tijd
2. 彼は先週、ピアノを*弾きました*。(Hint: verleden tijd van 弾く (spelen, instrument))
3. 私たちは去年、日本に*行きました*。(Hint: verleden tijd van 行く (gaan))
4. 彼女は昨日、新しい本を*読みました*。(Hint: verleden tijd van 読む (lezen))
5. 昨夜、友達と映画を*見ました*。(Hint: verleden tijd van 見る (kijken))
6. 子供たちは公園でたくさん走り*ました*。(Hint: verleden tijd van 走る (rennen))
7. 私は先月、京都に*行きました*。(Hint: verleden tijd van 行く (gaan))
8. 先生はその話をよく*話しました*。(Hint: verleden tijd van 話す (spreken))
9. 彼は朝ごはんを*食べました*。(Hint: verleden tijd van 食べる (eten))
10. 昨日、雨がたくさん*降りました*。(Hint: verleden tijd van 降る (vallen, regen/sneeuw))
Gebruik van Japanse partikels (助詞)
2. 彼は学校*に*行きます。(Hint: partikel die de richting of bestemming aangeeft)
3. 猫*が*好きです。(Hint: partikel dat het onderwerp markeert)
4. 友達*と*映画を見ました。(Hint: partikel die “met” betekent)
5. 明日、図書館*で*勉強します。(Hint: partikel dat de plaats van handeling aangeeft)
6. 日本語*を*勉強しています。(Hint: partikel dat het lijdend voorwerp aangeeft)
7. 駅*から*家まで歩きます。(Hint: partikel dat het beginpunt aanduidt)
8. 山*へ*登りました。(Hint: partikel die een richting aangeeft, vergelijkbaar met に)
9. 彼女は音楽*が*上手です。(Hint: partikel dat het onderwerp markeert)
10. ケーキ*を*食べたいです。(Hint: partikel dat het lijdend voorwerp aangeeft)