Bezitsoefeningen: Bezittelijke voornaamwoorden in het Welsh
2. Is dat *dy* boek? (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ enkelvoud)
3. Haar tas is groter dan *ei* tas. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘haar’)
4. Wij vinden *ein* huis mooi. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘ons’)
5. Jullie hond is groter dan *eich* hond. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jullie’)
6. Zij tonen *eu* foto’s aan de klas. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘hun’)
7. Ik heb *fy* sleutels verloren. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘mijn’)
8. Is dit *dy* jas? (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘jouw’ enkelvoud)
9. Zijn fiets is sneller dan *ei* fiets. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘zijn’)
10. Wij houden van *ein* tuin. (gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor ‘ons’)
Bezitsoefeningen: Bezitsvormen met zelfstandige naamwoorden in het Welsh
2. Mae llyfr *Rhys* ar y bwrdd. (gebruik de bezitsvorm van ‘Rhys’)
3. Y ci *Siân* yw’r gorau. (gebruik de bezitsvorm van ‘Siân’)
4. Mae teulu *Tomos* yn hapus. (gebruik de bezitsvorm van ‘Tomos’)
5. Gwelais lun *Mair* ddoe. (gebruik de bezitsvorm van ‘Mair’)
6. Mae tŷ *Dafydd* yn fawr iawn. (gebruik de bezitsvorm van ‘Dafydd’)
7. Mae plant *Carys* yn chwarae yn y parc. (gebruik de bezitsvorm van ‘Carys’)
8. Mae llyfrgell *Elen* yn agored. (gebruik de bezitsvorm van ‘Elen’)
9. Gwnaeth ci *Owain* swn fawr. (gebruik de bezitsvorm van ‘Owain’)
10. Mae bag *Ffion* ar y bwrdd. (gebruik de bezitsvorm van ‘Ffion’)