Artikelen Oefeningen: Bepaald Lidwoord “ال”
2. Ik zie *البيت* (het huis). Gebruik het bepaalde lidwoord voor iets specifieks.
3. Zij eet *التفاحة* (de appel). Het lidwoord “ال” maakt het duidelijk om welke appel het gaat.
4. Wij bezoeken *المدرسة* (de school). “ال” geeft aan dat het om een specifieke school gaat.
5. De jongen speelt met *الكرة* (de bal). Bepaalde objecten krijgen het lidwoord “ال”.
6. De leraar schrijft op *السبورة* (het bord). Gebruik “ال” bij iets dat bekend is.
7. De vrouw draagt *القبعة* (de hoed). Het lidwoord maakt het zelfstandig naamwoord bepaald.
8. Het kind kijkt naar *السماء* (de hemel). “ال” geeft aan dat het om een bepaalde hemel gaat.
9. Mijn vader koopt *السيارة* (de auto). Gebruik “ال” om iets specifieks aan te duiden.
10. De kat ligt op *السرير* (het bed). Bepaalde plaatsen of dingen krijgen “ال”.
Artikelen Oefeningen: Onbepaaldheid en Geen Lidwoord
2. Zij drinkt *ماء* (water) zonder lidwoord, want water is een niet-telbaar zelfstandig naamwoord.
3. Hij koopt *قلم* (pen) zonder “ال” om aan te geven dat het een willekeurige pen is.
4. Wij hebben *تفاحة* (appel) zonder lidwoord omdat het een onbepaald voorwerp is.
5. Kinderen spelen in *حديقة* (tuin) zonder “ال”, want het is een willekeurige tuin.
6. De leraar gebruikt *دفتر* (schrift) zonder lidwoord omdat het niet om een specifieke gaat.
7. Zij draagt *قبعة* (hoed) zonder “ال” om te laten zien dat het een onbekende hoed is.
8. Ik drink *شاي* (thee) zonder lidwoord, omdat het hier algemeen bedoeld is.
9. De jongen heeft *كرة* (bal) zonder “ال”, want het is geen specifieke bal.
10. Zij woont in *مدينة* (stad) zonder lidwoord omdat het een willekeurige stad betreft.