In dit artikel gaan we ons richten op Franse grammatica, specifieker op het gebruik van artikelen in het Frans. Zoals in het Nederlands hebben artikelen in het Frans verschillende vormen die afhangen van het geslacht, het getal en de beginletter van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. De artikelen zijn een essentieel onderdeel van de Franse taal en om vloeiend te spreken is het van belang deze goed te kunnen toepassen.
De oefeningen in dit artikel zijn bedoeld om u te helpen de Franse lidwoorden “le”, “la”, en “les” (bepaald lidwoord) en “un”, “une”, en “des” (onbepaald lidwoord) te oefenen. Deze oefeningen zullen u helpen om te begrijpen wanneer en hoe deze artikelen te gebruiken in alledaagse zinnen. De zinnen zijn in het Frans en je taak is om het juiste artikel in de lege ruimten in te vullen. Veel succes!
Oefening 1: Bepaalde lidwoorden (le, la, les)
J’aime *le* (mannelijk) pain et la confiture.
*La* (vrouwelijk) lune brille dans le ciel nocturne.
*Les* (meervoud) enfants jouent dans le parc.
*Le* (mannelijk) chat dort sur la chaise.
*La* (vrouwelijk) fenêtre est ouverte pour laisser entrer l’ air frais.
Nous visitons *les* (meervoud) monuments historiques.
*Le* (mannelijk) professeur enseigne les mathématiques.
*La* (vrouwelijk) fleur que tu as choisie est magnifique.
*Les* (meervoud) livres que j’ai lus étaient très intéressants.
*Le* (mannelijk) dîner est prêt sur la table.
*Les* (meervoud) murs de la chambre sont bleus.
*La* (vrouwelijk) voiture de Marc est neuve.
*Les* (meervoud) oiseaux chantent tôt le matin.
*Le* (mannelijk) soleil brille fort en été.
*La* (vrouwelijk) robe de Marie est la plus belle au bal.
Oefening 2: Onbepaalde lidwoorden (un, une, des)
J’ai acheté *un* (mannelijk) livre et une bouteille d’eau.
Il y a *un* (mannelijk) problème avec la machine.
Ce sont *des* (meervoud) oranges très juteuses.
*Une* (vrouwelijk) amie viendra me rendre visite demain.
Nous avons mangé *des* (meervoud) crêpes pour le petit-déjeuner.
*Une* (vrouwelijk) heure de sport est nécessaire pour rester en forme.
Tu as *un* (mannelijk) nouveau vélo ?
J’ai vu *des* (meervoud) oiseaux colorés dans le jardin.
*Un* (mannelijk) homme marchait devant une boutique.
*Des* (meervoud) enfants dessinent sur les murs.
*Une* (vrouwelijk) voiture peut être un moyen de transport rapide.
*Un* (mannelijk) artiste doit être créatif.
Nous avons planté *des* (meervoud) fleurs dans le jardin.
*Une* (vrouwelijk) pomme par jour éloigne le médecin.
*Des* (meervoud) étudiants de la classe sont absents.