Adverbien zijn onmisbaar voor de structuur van een zin in de Duitse taal. Ze beschrijven hoe, wanneer, waar en waarom iets gebeurt en zijn daarmee essentieel voor het verduidelijken van acties en situaties. Door het oefenen van het correct gebruik van adverbien kunnen studenten hun schriftelijke en gesproken Duits aanzienlijk verbeteren.
In deze oefeningen gaan we ons concentreren op het correct plaatsen en gebruiken van Duitse adverbien. Of je nou beginner bent of al meer ervaren met de Duitse taal, het oefenen met deze zinnen zal helpen om je begrip en gebruik van adverbien te versterken. Laten we beginnen!
Oefening 1: Plaats de juiste adverbia in de zinnen.
Er kommt *oft* (frequentie) zu spät zur Arbeit.
Die Kinder spielen *draußen* (locatie) im Garten.
Sie müssen das Zimmer *schnell* (snelheid) aufräumen.
Wir werden *vielleicht* (mogelijkheid) morgen ins Kino gehen.
Er hat *leider* (spijt) keine Zeit für das Treffen.
Die Aufgaben müssen *sorgfältig* (wijze) ausgeführt werden.
Sie hat *gestern* (tijd) einen interessanten Artikel gelesen.
Es ist *heute* (tijd) sehr kalt.
Kommst du *heute Abend* (tijd) zur Party?
Der Hund liegt *gerne* (voorkeur) im Schatten.
Du musst die Anleitung *genau* (wijze) befolgen.
Wir haben *zufällig* (manier) den gleichen Film ausgewählt.
Die Kinder wachen *samstags* (tijd) immer spät auf.
Er lernt *selten* (frequentie) neue Vokabeln.
Ihre Oma backt *immer* (frequentie) sehr leckere Kuchen.
Oefening 2: Kies het correcte adverb voor elke zin.
Sie spricht *deutlich* (duidelijkheid) langsamer, damit jeder sie versteht.
Das Baby schläft *normalerweise* (gewoonlijk) um diese Uhrzeit.
Ich treffe mich *selten* (frequentie) mit meinen alten Schulfreunden.
Der Zug kommt *gewöhnlich* (normaal) um 8 Uhr an.
*Ehrlich* (eerlijk) gesagt, finde ich dieses Buch nicht gut.
Er trägt *nie* (nooit) einen Hut, sogar wenn es sehr sonnig ist.
Die Lehrerin erklärt die Regel *noch einmal* (opnieuw) deutlich.
*Zuerst* (eerst) müssen wir die Hausaufgaben machen, dann können wir spielen.
Die Blumen werden *täglich* (dagelijks) gegossen.
Wir gehen *selten* (frequentie) ins Kino, weil wir lieber Bücher lesen.
*Morgen* (morgen) wird es wahrscheinlich regnen.
*Glücklicherweise* (gelukkig) hatte niemand bei dem Unfall schwere Verletzungen.
Er kann *besser* (graad) Schach spielen als ich.
Meine Schwester hört *gerne* (graag) klassische Musik.
Im Sommer reisen wir *normalerweise* (normaal) in die Berge.
**Let op:** De cursieve woorden tussen haakjes zijn hints voor de studenten. Ze geven een idee over welk type adverb moet worden ingevuld en maken het dus makkelijker om de oefening te voltooien.
