Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd
2. Ty *čítaš* knihu teraz. (Vervoeg het werkwoord „čítať“ in de tweede persoon enkelvoud)
3. On *píše* list svojej mame. (Vervoeg het werkwoord „písať“ in de derde persoon enkelvoud)
4. My *pracujeme* v kancelárii. (Vervoeg het werkwoord „pracovať“ in de eerste persoon meervoud)
5. Vy *učíte* slovenčinu každý deň. (Vervoeg het werkwoord „učiť“ in de tweede persoon meervoud)
6. Oni *bežia* rýchlo do školy. (Vervoeg het werkwoord „bežať“ in de derde persoon meervoud)
7. Ja *hovorím* po slovensky veľmi dobre. (Vervoeg het werkwoord „hovoriť“ in de eerste persoon enkelvoud)
8. Ty *pozeráš* televíziu večer. (Vervoeg het werkwoord „pozerať“ in de tweede persoon enkelvoud)
9. On *spí* v izbe. (Vervoeg het werkwoord „spať“ in de derde persoon enkelvoud)
10. My *čakáme* na autobus. (Vervoeg het werkwoord „čakať“ in de eerste persoon meervoud)
Gebruik van het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm
2. Vidím *novú* knihu na stole. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „nový“ in de vrouwelijke vorm)
3. Mám *staré* auto. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „starý“ in de onzijdige vorm)
4. Títo ľudia sú *priateľskí*. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „priateľský“ in meervoud mannelijk)
5. Ona nosí *červené* šaty. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „červený“ in onzijdig meervoud)
6. Vidím *veľkého* psa v parku. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „veľký“ in accusatief mannelijk)
7. Máme *dobrú* správu. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „dobrý“ in vrouwelijke vorm)
8. To sú *zaujímavé* knihy. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „zaujímavý“ in onzijdig meervoud)
9. Počúvam *nový* album. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „nový“ in mannelijke vorm)
10. Mám *starú* stoličku. (Gebruik het bijvoeglijk naamwoord „starý“ in vrouwelijke vorm)