Oefening 1: Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd
2. Сен бүгін мектепке *барасың* (gebruikt de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord “бару” – gaan).
3. Ол әрқашан кешкі асқа *дайындайды* (gebruikt de derde persoon enkelvoud van het werkwoord “дайындау” – klaarmaken).
4. Біз жаңа кітаптарды *оқимыз* (gebruikt de eerste persoon meervoud van het werkwoord “оқу” – lezen).
5. Олар демалысқа *барады* (gebruikt de derde persoon meervoud van het werkwoord “бару” – gaan).
6. Мен әр күні таңертең спортпен *шұғылданамын* (gebruikt de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord “шұғылдану” – beoefenen).
7. Сен неге кешірек *келесің*? (gebruikt de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord “келу” – komen).
8. Ол жаңа әндерді жиі *әндейді* (gebruikt de derde persoon enkelvoud van het werkwoord “әндеу” – zingen).
9. Біз сабақты мұқият *түсінеміз* (gebruikt de eerste persoon meervoud van het werkwoord “түсіну” – begrijpen).
10. Олар қалада бірге *жүреді* (gebruikt de derde persoon meervoud van het werkwoord “жүру” – lopen/gaan).
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden en naamvallen
2. Сенің *үйіңе* барамын (bezittelijk voornaamwoord in de datief, “сен” = jouw, en het zelfstandig naamwoord “үй” – huis).
3. Оның *досы* мектепте оқиды (bezittelijk voornaamwoord in de nominatief, “ол” = zijn/haar, en het zelfstandig naamwoord “дос” – vriend).
4. Біздің *мектебімізде* жаңа мұғалім бар (bezittelijk voornaamwoord in de locatief, “біз” = onze, en het zelfstandig naamwoord “мектеп” – school).
5. Олар сенің *кітабыңды* ұнатады (bezittelijk voornaamwoord in de accusatief, “сен” = jouw, en het zelfstandig naamwoord “кітап” – boek).
6. Мен оның *қаламын* таптым (bezittelijk voornaamwoord in de accusatief, “ол” = zijn/haar, en het zelfstandig naamwoord “қалам” – pen).
7. Сен біздің *жоспарымызды* білесің бе? (bezittelijk voornaamwoord in de accusatief, “біз” = onze, en het zelfstandig naamwoord “жоспар” – plan).
8. Оның *ата-анасы* ауылда тұрады (bezittelijk voornaamwoord in de nominatief, “ол” = zijn/haar, en het zelfstandig naamwoord “ата-ана” – ouders).
9. Менің *достарым* бүгін келеді (bezittelijk voornaamwoord in de nominatief, “мен” = mijn, en het zelfstandig naamwoord “дос” – vrienden).
10. Біздің *машинамызды* жөндеу керек (bezittelijk voornaamwoord in de accusatief, “біз” = onze, en het zelfstandig naamwoord “машина” – auto).