Oefening 1: Gebruik van “бути” (zijn) in tegenwoordige tijd
2. Вони *є* вдома. (Hint: “Бути” drukt uit waar iemand zich bevindt.)
3. Ти *є* мій друг. (Hint: “Бути” laat een relatie of identiteit zien.)
4. Ми *є* в школі. (Hint: Gebruik de juiste vorm van “бути” voor “wij”.)
5. Він *є* лікарем. (Hint: “Бути” geeft het beroep aan.)
6. Вона *є* вчителькою. (Hint: Gebruik “бути” voor een beroep in vrouwelijke vorm.)
7. Це *є* моя книга. (Hint: “Бути” toont bezit of eigendom.)
8. Ви *є* мої друзі. (Hint: Gebruik “бути” in meervoud voor “jullie”.)
9. Вони *є* на роботі. (Hint: Locatie uitdrukken met “бути”.)
10. Я *є* вдома зараз. (Hint: Huidige situatie aangeven met “бути”.)
Oefening 2: Gebruik van “стати” (worden) in verleden en toekomst
2. Вона *стала* вчителькою вчора. (Hint: Vrouwelijke vorm van “стати” in verleden tijd.)
3. Ми *станемо* друзями завтра. (Hint: Toekomende tijd van “стати” voor “wij”.)
4. Ти *став* сильнішим після тренування. (Hint: Verandering in toestand, verleden tijd.)
5. Вони *стали* щасливими після новин. (Hint: Meervoud verleden tijd van “стати”.)
6. Я *стану* інженером наступного року. (Hint: Toekomende tijd voor verandering in beroep.)
7. Він *став* відомим артистом. (Hint: Verandering in status, verleden tijd.)
8. Вона *стане* лікарем через п’ять років. (Hint: Toekomende tijd, vrouwelijke vorm.)
9. Ми *стали* кращими друзями після поїздки. (Hint: Meervoud verleden tijd, verandering in relatie.)
10. Ви *станете* щасливішими з часом. (Hint: Toekomende tijd, verandering in emotie.)