Wanneer je Duitse grammatica studeert, kom je ongetwijfeld het Gerundivum tegen. Dit is een constructie die gebruikt wordt om een plicht of een noodzaak aan te geven, en wordt vaak vertaald met ‘te + werkwoord’. In het Duits wordt het Gerundivum gevormd door ‘zu’ samen met het infinitief van een werkwoord te gebruiken, soms met een toevoeging van ‘sein’ of ‘haben’ in de voltooide tijd.
Dit onderdeel van de grammatica is essentieel voor een correcte verbuiging en wordt veel gebruikt zowel in gesproken als in geschreven Duits. De oefeningen die volgen zijn bedoeld om je kennis van het Gerundivum te toetsen en te versterken. Door de zinnen aan te vullen, train je jouw vermogen om deze grammaticale vorm effectief toe te passen.
Oefening 1: Vul de zinnen aan met het juiste Gerundivum
Es ist wichtig, *die Hausaufgaben* (huiswerk) zu machen.
Um ein gutes Ergebnis zu erzielen, ist es notwendig, *früh* (vroeg) zu beginnen.
Er versucht, *mehr Sport* (sport) zu treiben.
Ich habe keine Zeit, *einkaufen* (winkelen) zu gehen.
Sie hört auf, *Musik* (muziek) zu hören.
Ich freue mich darauf, *dich* (jou) zu sehen.
Es ist schön, *Zeit mit Freunden* (tijd met vrienden) zu verbringen.
Er plant, *nächsten Sommer* (volgende zomer) zu reisen.
Wir versuchen, *Deutsch* (Duits) zu lernen.
Es ist wichtig, *gesund* (gezond) zu essen.
Sie denkt darüber nach, *den Job* (baan) zu wechseln.
Er hat Angst, *zu fliegen* (vliegen).
Wir träumen davon, *ein Haus* (huis) zu bauen.
Es macht Spaß, *Gitarre* (gitaar) zu spielen.
Es ist an der Zeit, *aufzustehen* (opstaan).
Oefening 2: Kies het Gerundivum dat de zin compleet maakt
Er ist im Begriff, *abzureisen* (vertrekken).
Es lohnt sich, *diese Bücher* (boeken) zu lesen.
Ich hoffe, bald *Gesundheit* (gezondheid) zu erlangen.
Es geht darum, *deine Fähigkeiten* (vaardigheden) zu verbessern.
Wir haben vor, nächstes Jahr *zu heiraten* (trouwen).
Es ist schwer, *dich* (jou) zu überzeugen.
Sie vermeidet es, *öffentlich* (openbaar) zu sprechen.
Es kommt darauf an, *richtig* (juist) zu handeln.
Wir fangen an, *Spanisch* (Spaans) zu lernen.
Es ist nicht leicht, *entscheidungen* (beslissingen) zu treffen.
Sie hat Lust, *einen Marathon* (marathon) zu laufen.
Es ist besser, *die Wahrheit* (waarheid) zu sagen.
Ich bin daran gewöhnt, *früh* (vroeg) aufzustehen.
Er ist gewillt, *hart* (hard) zu arbeiten.
Ich rate dir, *den Arzt* (arts) zu konsultieren.
