Unregelmäßige Verben Oefeningen voor Duitse grammatica

Educational software with grammar drills for languages 

In het leren van een nieuwe taal zijn onregelmatige werkwoorden vaak een uitdaging. Dit is zeker het geval bij het leren van de Duitse taal. Onregelmatige werkwoorden, of unregelmäßige Verben in het Duits, volgen niet de standaard regels die gelden voor het vervoegen van regelmatige werkwoorden. Dit betekent dat ze uit het hoofd geleerd moeten worden, wat een goede oefening en herhaling vereist.

Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen bij het oefenen van deze onregelmatige werkwoorden in verschillende tijden en constructies. Door de vervoegingen in te vullen, verbeter je jouw kennis en begrip van deze lastige maar essentiële onderdelen van de Duitse grammatica. Veel succes met oefenen!

Oefening 1: Onvoltooid Verleden Tijd (Präteritum)

Ich *war* (zijn) gestern nicht zu Hause.

Du *gingst* (gaan) früher immer in den Park.

Er *kam* (komen) erst um zehn Uhr an.

Wir *sahen* (zien) einen schönen Film im Kino.

Ihr *liefet* (lopen) gemeinsam zum Supermarkt.

Sie *schrieben* (schrijven) einen langen Brief an ihre Freunde.

Man *musste* (moeten) viel lernen für die Prüfung.

Ich *nahm* (nemen) ein Taxi, weil es regnete.

Das Kind *schlief* (slapen) schon, als wir nach Hause kamen.

Mein Opa *erzählte* (vertellen) oft von seinen Reisen.

Die Lehrerin *gab* (geven) uns schwierige Aufgaben.

Er *hatte* (hebben) keine Zeit für seine Hobbys.

Wir *aßen* (eten) in einem teuren Restaurant.

Die Sonne *schien* (schijnen) den ganzen Tag.

Das Mädchen *schwamm* (zwemmen) jeden Tag im See.

Oefening 2: Voltooid Deelwoord (Partizip Perfekt)

Ich habe das Buch *gelesen* (lezen).

Du hast zu viel *getrunken* (drinken).

Er hat uns *geschrieben* (schrijven).

Wir haben lange *geschlafen* (slapen).

Ihr habt schnell *gegessen* (eten).

Sie haben das Spiel *gewonnen* (winnen).

Ich habe mein Zimmer *aufgeräumt* (opruimen).

Du hast die Antwort *gewusst* (weten).

Er hat den Ball *gefangen* (vangen).

Wir haben das Problem *gelöst* (oplossen).

Ihr habt die Tickets *gekauft* (kopen).

Sie haben im Meer *geschwommen* (zwemmen).

Ich habe meine Schlüssel *verloren* (verliezen).

Die Kinder haben im Garten *gespielt* (spelen).

Das Auto hat nicht *gehalten* (stoppen) an der roten Ampel.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller