Het leren van een nieuwe taal kan soms een uitdaging zijn, maar het kennen van de juiste woorden kan een groot verschil maken. Als je het Portugees op A2-niveau wilt beheersen, zijn er bepaalde woorden die essentieel zijn om je basiskennis te versterken en je zelfvertrouwen in het spreken en begrijpen van de taal te vergroten. Hieronder vind je een lijst van 50 essentiële woorden die je moet kennen voor het Portugees op A2-niveau.
Basiswoorden en Zinnen
1. **Olá** – Hallo
Dit is een van de eerste woorden die je leert in elke taal, en in het Portugees is het niet anders. “Olá” betekent hallo en wordt gebruikt om iemand te begroeten.
2. **Adeus** – Tot ziens
Wanneer je afscheid neemt van iemand, kun je “adeus” zeggen.
3. **Por favor** – Alstublieft
Dit is een beleefdheidsuitdrukking die je vaak zult gebruiken.
4. **Obrigado/Obrigada** – Dank u
Mannen zeggen “obrigado” en vrouwen zeggen “obrigada” om hun dankbaarheid te tonen.
5. **Desculpe** – Sorry
Een belangrijk woord om te kennen als je je verontschuldigt voor iets.
Dagelijkse Activiteiten
6. **Comer** – Eten
Dit werkwoord is essentieel voor elke maaltijd.
7. **Beber** – Drinken
Net zo belangrijk als eten, betekent “beber” drinken.
8. **Dormir** – Slapen
Een basisbehoefte die je moet kunnen uitdrukken.
9. **Trabalhar** – Werken
Of je nu over je werk praat of een baan zoekt, dit woord is onmisbaar.
10. **Estudar** – Studeren
Voor iedereen die in een leersituatie zit.
Familie en Relaties
11. **Família** – Familie
De mensen die het dichtst bij je staan.
12. **Pai** – Vader
Een belangrijk familielid.
13. **Mãe** – Moeder
Nog een essentieel familielid.
14. **Irmão** – Broer
Als je over je broer praat.
15. **Irmã** – Zus
Als je over je zus praat.
Getallen en Tellen
16. **Um** – Eén
Het begin van het tellen.
17. **Dois** – Twee
Het volgende nummer.
18. **Três** – Drie
Het derde nummer.
19. **Quatro** – Vier
Het vierde nummer.
20. **Cinco** – Vijf
Het vijfde nummer.
Vervoer en Reizen
21. **Carro** – Auto
Een veelvoorkomend vervoermiddel.
22. **Ônibus** – Bus
Handig voor het openbaar vervoer.
23. **Trem** – Trein
Nog een vervoermiddel.
24. **Avião** – Vliegtuig
Voor lange afstanden.
25. **Bicicleta** – Fiets
Een milieuvriendelijk vervoermiddel.
Weer en Seizoenen
26. **Sol** – Zon
Een belangrijk weerfenomeen.
27. **Chuva** – Regen
Iets dat je vaak zult tegenkomen.
28. **Frio** – Koud
Een beschrijving van het weer.
29. **Calor** – Warm
Nog een beschrijving van het weer.
30. **Vento** – Wind
Een ander weerfenomeen.
Eten en Drinken
31. **Água** – Water
Essentieel voor het leven.
32. **Pão** – Brood
Een basisvoedsel.
33. **Carne** – Vlees
Voor degenen die vlees eten.
34. **Fruta** – Fruit
Gezond en lekker.
35. **Leite** – Melk
Veel gebruikt in de keuken.
Emoties en Gevoelens
36. **Feliz** – Gelukkig
Een positieve emotie.
37. **Triste** – Verdrietig
Een negatieve emotie.
38. **Cansado/Cansada** – Moe
Mannen zeggen “cansado” en vrouwen zeggen “cansada”.
39. **Bravo/Brava** – Boos
Mannen zeggen “bravo” en vrouwen zeggen “brava”.
40. **Medo** – Angst
Een veelvoorkomende emotie.
Kleding en Accessoires
41. **Roupa** – Kleding
Een algemene term voor alle kledingstukken.
42. **Sapato** – Schoen
Essentieel voor elke outfit.
43. **Camiseta** – T-shirt
Een veelvoorkomend kledingstuk.
44. **Calça** – Broek
Nog een basis kledingstuk.
45. **Vestido** – Jurk
Voor speciale gelegenheden.
Locaties en Plaatsen
46. **Casa** – Huis
Waar je woont.
47. **Escola** – School
Waar je studeert.
48. **Trabalho** – Werkplaats
Waar je werkt.
49. **Restaurante** – Restaurant
Waar je eet.
50. **Loja** – Winkel
Waar je winkelt.
Conclusie
Het beheersen van deze 50 essentiële woorden zal je helpen om een stevige basis te leggen voor je kennis van het Portugees op A2-niveau. Door deze woorden regelmatig te oefenen en in je dagelijkse gesprekken op te nemen, zul je merken dat je vertrouwen en vaardigheid in het Portugees snel zullen toenemen. Vergeet niet dat taal leren een proces is dat tijd en toewijding vereist, maar met geduld en consistentie zul je zeker vooruitgang boeken. Veel succes met je taalleerreis!