Begroetingen en basiszinnen
Een van de eerste dingen die u moet leren in elke taal, zijn de begroetingen en basiszinnen. Deze woorden en zinnen zullen u helpen om beleefd en respectvol te zijn in uw interacties met anderen.
– Hallo: Halló
– Goedemorgen: Góðan daginn
– Goedenavond: Góða kvöldið
– Tot ziens: Bless of Vertu blessaður (voor mannen) / Vertu blessuð (voor vrouwen)
– Ja: Já
– Nee: Nei
– Alstublieft: Vinsamlegast
– Dank u: Takk of Takk fyrir
– Graag gedaan: Verði þér að góðu
– Excuseer: Afsakið
Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden zijn een ander belangrijk onderdeel van uw basiswoordenschat. Ze helpen u om duidelijk te maken over wie of wat u praat.
– Ik: Ég
– Jij: Þú
– Hij: Hann
– Zij: Hún
– Het: Það
– Wij: Við
– Jullie: Þið
– Zij (meervoud): Þeir (mannelijk), Þær (vrouwelijk), Þau (onzijdig)
Familie en vrienden
Het kennen van de woorden voor familieleden en vrienden is essentieel voor het beschrijven van uw sociale kring en het voeren van gesprekken over uw persoonlijke leven.
– Vader: Faðir of Pabbi
– Moeder: Móðir of Mamma
– Broer: Bróðir
– Zus: Systir
– Opa: Afi
– Oma: Amma
– Vriend: Vinur
– Vriendin: Vinkona
Nummers en tellen
Het kunnen tellen en het kennen van de basisnummers is cruciaal voor veel dagelijkse activiteiten, zoals winkelen en afspraken maken.
– Een: Einn
– Twee: Tveir
– Drie: Þrír
– Vier: Fjórir
– Vijf: Fimm
– Zes: Sex
– Zeven: Sjö
– Acht: Átta
– Negen: Níu
– Tien: Tíu
Kleuren
Kleuren zijn een andere essentiële woordenschatcategorie die u zal helpen om uw omgeving te beschrijven en te begrijpen.
– Rood: Rauður
– Blauw: Blár
– Groen: Grænn
– Geel: Gulur
– Zwart: Svartur
– Wit: Hvítur
Dagen van de week
Het kennen van de dagen van de week is belangrijk voor het plannen van uw week en het begrijpen van afspraken en schema’s.
– Maandag: Mánudagur
– Dinsdag: Þriðjudagur
– Woensdag: Miðvikudagur
– Donderdag: Fimmtudagur
– Vrijdag: Föstudagur
– Zaterdag: Laugardagur
– Zondag: Sunnudagur
Maanden van het jaar
Net als de dagen van de week, is het kennen van de maanden van het jaar belangrijk voor het plannen en begrijpen van data.
– Januari: Janúar
– Februari: Febrúar
– Maart: Mars
– April: Apríl
– Mei: Maí
– Juni: Júní
– Juli: Júlí
– Augustus: Ágúst
– September: September
– Oktober: Október
– November: Nóvember
– December: Desember
Eten en drinken
Het kunnen praten over eten en drinken is cruciaal voor elke taal. Dit zal u helpen in restaurants, supermarkten en tijdens het koken.
– Brood: Brauð
– Melk: Mjólk
– Water: Vatn
– Koffie: Kaffi
– Thee: Te
– Vlees: Kjöt
– Vis: Fiskur
– Groenten: Grænmeti
– Fruit: Ávextir
– Appel: Epli
– Banaan: Banan
Werkwoorden
Werkwoorden zijn een belangrijk onderdeel van elke taal. Hier zijn enkele basiswerkwoorden die u moet kennen.
– Zijn: Að vera
– Hebben: Að hafa
– Gaan: Að fara
– Komen: Að koma
– Eten: Að borða
– Drinken: Að drekka
– Lezen: Að lesa
– Schrijven: Að skrifa
– Zien: Að sjá
– Horen: Að heyra
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden helpen u om dingen te beschrijven en uw zinnen meer detail te geven.
– Groot: Stór
– Klein: Lítill
– Mooi: Fallegur
– Lelijk: Ljótur
– Oud: Gamall
– Nieuw: Nýr
– Goed: Góður
– Slecht: Slæmur
– Warm: Heitur
– Koud: Kaldur
Vragen stellen
Het kunnen stellen van vragen is essentieel voor het voeren van gesprekken en het verkrijgen van informatie.
– Wat?: Hvað?
– Wie?: Hver?
– Waar?: Hvar?
– Wanneer?: Hvenær?
– Waarom?: Af hverju?
– Hoe?: Hvernig?
Voorbeelden van vragen
– Wat is dit?: Hvað er þetta?
– Wie is hij?: Hver er hann?
– Waar is de winkel?: Hvar er búðin?
– Wanneer begint de film?: Hvenær byrjar myndin?
– Waarom ben je hier?: Af hverju ertu hér?
– Hoe gaat het met jou?: Hvernig hefur þú það?
Dagelijkse activiteiten
Het kunnen praten over uw dagelijkse activiteiten is belangrijk om eenvoudige gesprekken te voeren over uw leven.
– Opstaan: Að vakna
– Douchen: Að fara í sturtu
– Ontbijten: Að borða morgunmat
– Werken: Að vinna
– Studeren: Að læra
– Naar huis gaan: Að fara heim
– Slapen: Að sofa
Locaties en plaatsen
Het kennen van de namen van verschillende locaties en plaatsen helpt u om te navigeren en eenvoudige instructies te begrijpen.
– Huis: Hús
– School: Skóli
– Winkel: Búð
– Restaurant: Veitingastaður
– Straat: Gata
– Stad: Bær of Borg
– Land: Land
– Zee: Sjór
Weer
Het weer is een veelvoorkomend gespreksonderwerp. Hier zijn enkele woorden die u moet kennen om over het weer te praten.
– Zon: Sól
– Regen: Rigning
– Sneeuw: Snjór
– Wind: Vindur
– Warm: Heitt
– Koud: Kalt
– Wolk: Ský
– Storm: Stormur
Gezondheid
Het kunnen praten over uw gezondheid is cruciaal, vooral in noodgevallen.
– Dokter: Læknir
– Ziekenhuis: Sjúkrahús
– Medicijn: Lyf
– Pijn: Verkur
– Ziek: Veikur
– Gezond: Heilbrigður
Voornaamste vervoersmiddelen
Het kennen van de namen van vervoersmiddelen helpt u om te reizen en te begrijpen hoe u van de ene plaats naar de andere komt.
– Auto: Bíll
– Bus: Strætó
– Trein: Lest
– Vliegtuig: Flugvél
– Fiets: Reiðhjól
– Boot: Bátur
Activiteiten en hobby’s
Het praten over uw hobby’s en activiteiten helpt u om gemeenschappelijke interesses te vinden en gesprekken te voeren over uw vrije tijd.
– Lezen: Að lesa
– Schrijven: Að skrifa
– Tekenen: Að teikna
– Zingen: Að syngja
– Dansen: Að dansa
– Koken: Að elda
– Sporten: Að stunda íþróttir
Voorzetsels
Voorzetsels helpen u om de relaties tussen verschillende woorden in een zin te begrijpen en te beschrijven.
– In: Í
– Op: Á
– Onder: Undir
– Naast: Við hliðina á
– Voor: Fyrir framan
– Achter: Aftan við
– Tussen: Milli
– Met: Með
– Zonder: An
Conclusie
Het beheersen van deze basiswoorden en zinnen is een belangrijke eerste stap in het leren van het IJslands. Door deze woorden te oefenen en in uw dagelijkse gesprekken te integreren, zult u merken dat u sneller vooruitgang boekt en meer vertrouwen krijgt in uw taalvaardigheid. Vergeet niet om regelmatig te oefenen en geduldig te zijn met uzelf. Het leren van een nieuwe taal kost tijd en moeite, maar de beloning is het zeker waard. Veel succes met uw IJslandse taalreis!