In deze oefenset zullen we ons concentreren op relatieve bijzinnen in de Duitse grammatica. Relatieve bijzinnen worden gebruikt om extra informatie over een zelfstandig naamwoord te geven zonder een nieuwe zin te beginnen. Ze worden ingeleid door relatieve voornaamwoorden als “der”, “die”, “das”, “welcher”, “welche”, “welches”, “wer”, “wen”, “wem”, “dessen”, “deren” en “denen”. Deze voornaamwoorden zijn in geslacht en getal gelijk aan het zelfstandig naamwoord waarnaar ze verwijzen en nemen de naamval aan die vereist is voor hun functie in de betrekkelijke bijzin. Het is van cruciaal belang om de relatieve bijzinnen onder de knie te krijgen, omdat ze een essentieel onderdeel vormen van de Duitse grammatica en vaak worden gebruikt in de dagelijkse conversatie en bij het schrijven. Laten we beginnen met de oefeningen om je begrip van Duitse betrekkelijke bijzinnen te vergroten.