Het Lets is een prachtige taal die rijk is aan woorden voor familieleden en relaties. Voor degenen die Lets leren, kan het begrijpen van deze woorden de communicatie met Letse vrienden en familie aanzienlijk verbeteren. In dit artikel zullen we enkele van de meest voorkomende woorden voor familieleden en relaties in het Lets bespreken, samen met hun definities en voorbeeldzinnen.
Familieleden
Māte – Moeder. Dit is het woord dat je gebruikt om je moeder aan te spreken of over haar te praten.
Mana māte gatavo vislabākās vakariņas.
Tēvs – Vader. Dit woord gebruik je om je vader aan te spreken of over hem te praten.
Mans tēvs strādā bankā.
Vecmāmiņa – Grootmoeder. Dit is het woord dat je gebruikt om je grootmoeder aan te spreken of over haar te praten.
Mana vecmāmiņa dzīvo laukos.
Vectēvs – Grootvader. Dit woord gebruik je om je grootvader aan te spreken of over hem te praten.
Mans vectēvs stāsta interesantus stāstus.
Māsa – Zus. Dit woord gebruik je om je zus aan te spreken of over haar te praten.
Mana māsa studē universitātē.
Brālis – Broer. Dit woord gebruik je om je broer aan te spreken of over hem te praten.
Mans brālis spēlē futbolu.
Uitgebreide Familie
Tante – Tante. Dit woord gebruik je om je tante aan te spreken of over haar te praten.
Mana tante dzīvo Vācijā.
Onkulis – Oom. Dit woord gebruik je om je oom aan te spreken of over hem te praten.
Mans onkulis ir ārsts.
Brālēns – Neef. Dit woord gebruik je om je neef aan te spreken of over hem te praten.
Mans brālēns ir desmit gadus vecs.
Māsīca – Nicht. Dit woord gebruik je om je nicht aan te spreken of over haar te praten.
Mana māsīca dzied korī.
Brāļa/s māsa – Halfbroer of halfzus. Dit woord gebruik je om je halfbroer of halfzus aan te spreken of over hen te praten.
Mana brāļa/s māsa dzīvo Amerikā.
Relaties
Vīrs – Man. Dit woord gebruik je om je echtgenoot aan te spreken of over hem te praten.
Mans vīrs ir inženieris.
Sieviete – Vrouw. Dit woord gebruik je om je echtgenote aan te spreken of over haar te praten.
Mana sieviete ir skolotāja.
Puika – Jongen. Dit woord gebruik je om een jongen aan te spreken of over hem te praten.
Mans puika spēlē klavieres.
Meitene – Meisje. Dit woord gebruik je om een meisje aan te spreken of over haar te praten.
Mana meitene zīmē skaistus attēlus.
Andere Familieleden
Krustmāte – Peetmoeder. Dit woord gebruik je om je peetmoeder aan te spreken of over haar te praten.
Mana krustmāte vienmēr atnes dāvanas.
Krusttēvs – Peetvader. Dit woord gebruik je om je peetvader aan te spreken of over hem te praten.
Mans krusttēvs ir ļoti jautrs.
Brāļa bērni – Neven en nichten (zoon of dochter van je broer). Dit woord gebruik je om je neven en nichten aan te spreken of over hen te praten.
Mani brāļa bērni ir ļoti talantīgi.
Māsas bērni – Neven en nichten (zoon of dochter van je zus). Dit woord gebruik je om je neven en nichten aan te spreken of over hen te praten.
Mani māsas bērni ir ļoti gudri.
Specifieke Relaties
Vīramāte – Schoonmoeder. Dit woord gebruik je om je schoonmoeder aan te spreken of over haar te praten.
Mana vīramāte ir ļoti laipna.
Vīratēvs – Schoonvader. Dit woord gebruik je om je schoonvader aan te spreken of over hem te praten.
Mans vīratēvs vienmēr palīdz ar remontiem.
Sievamāte – Schoonmoeder (moeder van je vrouw). Dit woord gebruik je om je schoonmoeder aan te spreken of over haar te praten.
Mana sievamāte pagatavo garšīgas kūkas.
Sievatēvs – Schoonvader (vader van je vrouw). Dit woord gebruik je om je schoonvader aan te spreken of over hem te praten.
Mans sievatēvs man iemācīja zvejot.
Kinderen
Dēls – Zoon. Dit woord gebruik je om je zoon aan te spreken of over hem te praten.
Mans dēls mācās skolā.
Meita – Dochter. Dit woord gebruik je om je dochter aan te spreken of over haar te praten.
Mana meita spēlē vijoli.
Stief- en halfrelaties
Pusbrālis – Halfbroer. Dit woord gebruik je om je halfbroer aan te spreken of over hem te praten.
Mans pusbrālis dzīvo citā pilsētā.
Pusmāsa – Halfzus. Dit woord gebruik je om je halfzus aan te spreken of over haar te praten.
Mana pusmāsa ir ļoti jautra.
Pameita – Stiefdochter. Dit woord gebruik je om je stiefdochter aan te spreken of over haar te praten.
Mana pameita mīl lasīt grāmatas.
Padēls – Stiefzoon. Dit woord gebruik je om je stiefzoon aan te spreken of over hem te praten.
Mans padēls spēlē basketbolu.
Overige Relaties
Draudzene – Vriendin. Dit woord gebruik je om je vriendin aan te spreken of over haar te praten.
Mana draudzene ir ļoti gudra.
Draugs – Vriend. Dit woord gebruik je om je vriend aan te spreken of over hem te praten.
Mans draugs strādā par programmētāju.
Kolēģis – Collega. Dit woord gebruik je om je collega aan te spreken of over hem of haar te praten.
Mans kolēģis vienmēr palīdz darbā.
Kaimiņš – Buurman. Dit woord gebruik je om je buurman aan te spreken of over hem te praten.
Mans kaimiņš ir ļoti draudzīgs.
Kaķis – Kat. Dit woord gebruik je om je kat aan te spreken of over hem te praten.
Mans kaķis mīl gulēt saulē.
Suns – Hond. Dit woord gebruik je om je hond aan te spreken of over hem te praten.
Mans suns patīk skriet parkā.
Door deze woorden te leren en te oefenen, kun je je kennis van het Lets uitbreiden en je communicatie met Letse sprekers verbeteren. Of je nu over je eigen familie praat of nieuwe vrienden en collega’s ontmoet, het juiste gebruik van deze woorden zal je helpen om je beter uit te drukken en een diepere verbinding te maken met de mensen om je heen. Veel succes met je Letse taalreis!