Basisfamilieleden
Isa – Vader. Dit woord verwijst naar de mannelijke ouder van een kind.
Minu isa töötab arstina.
Ema – Moeder. Dit woord verwijst naar de vrouwelijke ouder van een kind.
Minu ema on õpetaja.
Poeg – Zoon. Dit woord verwijst naar het mannelijke kind van ouders.
Nad on väga uhked oma poja üle.
Tütar – Dochter. Dit woord verwijst naar het vrouwelijke kind van ouders.
Minu tütar armastab joonistada.
Broers en Zussen
Vend – Broer. Dit woord verwijst naar een mannelijke broer of zus.
Minu vend elab Tallinnas.
Õde – Zus. Dit woord verwijst naar een vrouwelijke broer of zus.
Minu õde on noorem kui mina.
Grootouders
Vanaisa – Grootvader. Dit woord verwijst naar de vader van iemands vader of moeder.
Minu vanaisa rääkis meile lugusid oma noorusest.
Vanaema – Grootmoeder. Dit woord verwijst naar de moeder van iemands vader of moeder.
Minu vanaema küpsetab parimaid kooke.
Ooms en Tantes
Onu – Oom. Dit woord verwijst naar de broer van iemands vader of moeder.
Minu onu elab maal.
Tädi – Tante. Dit woord verwijst naar de zus van iemands vader of moeder.
Minu tädi töötab õpetajana.
Neven en Nichten
Onupoeg – Neef. Dit woord verwijst naar de zoon van iemands oom of tante.
Minu onupoeg käib ülikoolis.
Onutütar – Nicht. Dit woord verwijst naar de dochter van iemands oom of tante.
Minu onutütar on väga tark.
Tädipoeg – Neef. Dit woord verwijst naar de zoon van iemands tante.
Minu tädipoeg elab Soomes.
Täditütar – Nicht. Dit woord verwijst naar de dochter van iemands tante.
Minu täditütar armastab lugeda.
Schoonfamilie
Äi – Schoonvader. Dit woord verwijst naar de vader van iemands echtgenoot of echtgenote.
Minu äi on väga sõbralik.
Ämm – Schoonmoeder. Dit woord verwijst naar de moeder van iemands echtgenoot of echtgenote.
Minu ämm aitab meid tihti.
Väimees – Schoonzoon. Dit woord verwijst naar de echtgenoot van iemands dochter.
Minu väimees töötab insenerina.
Minia – Schoondochter. Dit woord verwijst naar de echtgenote van iemands zoon.
Minu minia on arst.
Overige Verwanten
Kasuvend – Stiefbroer. Dit woord verwijst naar de zoon van iemands stiefouder.
Minu kasuvend on väga sportlik.
Kasuõde – Stiefzus. Dit woord verwijst naar de dochter van iemands stiefouder.
Minu kasuõde armastab muusikat.
Kasulaps – Stiefkind. Dit woord verwijst naar het kind van iemands echtgenoot of echtgenote uit een eerdere relatie.
Ma hoolin väga oma kasulapsest.
Kasuvanemad – Stiefouders. Dit woord verwijst naar de nieuwe echtgenoot of echtgenote van iemands ouder.
Minu kasuvanemad on väga toetavad.
Familiewoorden
Perekond – Familie. Dit woord verwijst naar een groep mensen die door bloed, huwelijk of adoptie met elkaar verbonden zijn.
Minu perekond on väga suur.
Sugulane – Verwant. Dit woord verwijst naar een persoon die familie is, maar niet direct tot het kerngezin behoort.
Ma külastan oma sugulasi suvel.
Lapselaps – Kleinkind. Dit woord verwijst naar het kind van iemands kind.
Minu lapselaps on väga armas.
Vennapoeg – Neef (zoon van een broer of zus). Dit woord verwijst naar de zoon van iemands broer of zus.
Minu vennapoeg õpib keskkoolis.
Vennatütar – Nicht (dochter van een broer of zus). Dit woord verwijst naar de dochter van iemands broer of zus.
Minu vennatütar mängib klaverit.
Conclusie
Het begrijpen van familierelaties en de bijbehorende woorden in het Ests kan een belangrijke stap zijn in het leren van de taal. Deze woorden komen vaak voor in dagelijkse gesprekken en het begrijpen ervan kan je helpen bij het beter communiceren met Estse moedertaalsprekers. Door de tijd te nemen om deze woorden en hun betekenissen te leren, kun je je begrip van de Estse taal en cultuur verdiepen. Veel succes met je taalleerreis!