Duitse woorden voor familie en relaties

In de Duitse taal zijn er vele woorden die gebruikt worden om familieleden en relaties aan te duiden. Het is interessant om te zien dat sommige van deze termen overeenkomsten vertonen met de Nederlandse taal, terwijl andere woorden juist heel anders zijn. In dit artikel zullen we enkele belangrijke Duitse woorden voor familie en relaties en hun betekenissen behandelen. Ook geven we bij elk woord een voorbeeldzin om de context en het gebruik te illustreren.

Familie
De term die gebruikt wordt om het algemene concept van ‘familie’ aan te duiden. Dit omvat alle bloedverwanten en aangetrouwden.
Meine Familie ist sehr groß und wir treffen uns oft.

Eltern
Hiermee duiden we de ‘ouders’ aan, ofwel de vader en moeder van een persoon.
Meine Eltern leben in Berlin.

Mutter
Dit woord betekent ‘moeder’.
Meine Mutter kocht die besten Kuchen.

Vater
De Duitse term voor ‘vader’.
Jeden Sonntag geht mein Vater angeln.

Kind
Met ‘kind’ wordt zowel een zoon als een dochter bedoeld, oftewel het kind van de ouders.
Wir haben drei Kinder, zwei Mädchen und einen Jungen.

Sohn
Dit woord specificeert dat het gaat om een ‘zoon’.
Unser Sohn studiert jetzt an der Universität.

Tochter
En hiermee bedoelen we een ‘dochter’.
Unsere Tochter spielt gerne Klavier.

Geschwister
Deze term omvat alle ‘broers en zussen’, zowel mannelijk als vrouwelijk.
Ich habe zwei Geschwister, und wir sind alle sehr unterschiedlich.

Bruder
Dit woord betekent ‘broer’.
Mein Bruder ist zwei Jahre älter als ich.

Schwester
En met ‘schwester’ bedoelen we ‘zus’.
Meine Schwester hat einen neuen Job.

Großeltern
Dit zijn de ‘grootouders’, dus de ouders van iemands ouders.
Zu Weihnachten besuchen wir immer unsere Großeltern.

Großmutter
De ‘grootmoeder’, vaak ook Oma genoemd in het Duits.
Meine Großmutter erzählt die besten Geschichten.

Großvater
En dit betekent ‘grootvader’ of Opa.
Unser Großvater ist ein toller Schachspieler.

Enkel
Dit zijn de ‘kleinkinderen’, de kinderen van iemands kinderen.
Meine Großeltern verwöhnen ihre Enkel gerne.

Enkelin
De term ‘kleindochter’ of ‘enkelin’ in het enkelvoud.
Die jüngste Enkelin ist gerade zur Schule gekommen.

Enkelsohn
De ‘kleinzoon’, ofwel de mannelijke versie van een ‘enkel’.
Unser Enkelsohn hilft uns immer im Garten.

Tante
Dit woord wordt gebruikt voor een ’tante’, de zus van iemands vader of moeder.
Meine Tante hat mir zum Geburtstag ein Buch geschenkt.

Onkel
En ‘onkel’ staat voor ‘oom’, de broer van iemands vader of moeder.
Mein Onkel lebt in Spanien.

Cousin
Dit is de Duitse term voor een ‘neef’ (van mannelijk geslacht), de zoon van iemands oom of tante.
Mein Cousin und ich haben als Kinder immer zusammen Fußball gespielt.

Cousine
De ‘nicht’, de vrouwelijke vorm van een ‘cousin’, oftewel de dochter van iemands oom of tante.
Meine Cousine studiert Medizin.

Schwager
Hiermee duiden we een ‘zwager’ aan, de echtgenoot van iemands broer of zus.
Mein Schwager arbeitet als Grafikdesigner.

Schwägerin
En ‘schwägerin’ betekent ‘schoonzus’, de vrouw van iemands broer of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote.
Meine Schwägerin kommt uns dieses Wochenende besuchen.

Freund
De term ‘freund’ staat voor ‘vriend’, wat kan verwijzen naar een vriendelijke relatie of een romantische partner, afhankelijk van de context.
Ich gehe heute Abend mit einem Freund ins Kino.

Freundin
De vrouwelijke tegenhanger hiervan is ‘freundin’, oftewel een ‘vriendin’.
Meine Freundin hat einen neuen Job in München gefunden.

Partner
Met ‘partner’ wordt iemands levenspartner of echtgenoot aangeduid, ongeacht het geslacht.
Mein Partner und ich fahren nächstes Jahr nach Italien.

Verlobter
Dit staat voor een ‘verloofde’, dus iemand die formeel heeft toegezegd om te gaan trouwen.
Meine Verlobter hat mir letzten Monat einen Antrag gemacht.

Verlobte
En de vrouwelijke vorm hiervan is ‘verlobte’, wat ‘verloofde’ betekent.
Meine Verlobte ist Lehrerin.

Ehemann
De term ‘ehemann’ betekent ‘echtgenoot’, de man waarmee iemand getrouwd is.
Mein Ehemann arbeitet viel, aber am Wochenende verbringt er Zeit mit der Familie.

Ehefrau
De vrouwelijke versie hiervan is ‘ehefrau’, dus ‘echtgenote’.
Meine Ehefrau und ich feiern dieses Jahr unser 10-jähriges Jubiläum.

Lebensgefährte
Dit betekent ‘levenspartner’, iemand met wie je een duurzame relatie hebt maar niet getrouwd bent.
Meine Lebensgefährtin und ich haben zwei Hunde.

Lebensgefährtin
De vrouwelijke variant van ‘levenspartner’ is ‘levensgefährtin’.
Mein Lebensgefährte und ich reisen gerne.

Het is essentieel om deze basisvocabulaire onder de knie te krijgen wanneer je Duits leert, omdat familie en persoonlijke relaties vaak onderwerp van gesprek zijn. Veel plezier met het oefenen van deze Duitse woorden voor familie en relaties!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller